doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Mina Kruseman: Paria's (Tweede Deel)
Dordrecht: Revers, 1900


ZEVENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.
POMPEÏ.

"Ha! Daar heeft Mama gelijk in!" riep Henri, toen ze uitgestapt waren en hun toegangs.kaartjes genomen hadden.
"We beginnen met de tombes! Ja dat is ook de mooiste entrée! In onzen tijd zijn we niet meer gewend aan straatwegen, die aan weerskanten begrensd zijn door monumenten, dan voorname dooden gewijd en dat mochten we toch nog wel doen. Is het niet logiesch de namen van de groote mannen van een stad te leeren kennen vóor dat men haar binnen treedt?"
"En groote vrouwen," vroeg Lize "hadden ze die niet in dien tijd?"
"Ja zeker, meer dan nu. De Priesteressen en de Hetaeren zijn verloren gegaan in de loop der eeuwen. In dien tijd stonden zij buiten en boven de maatschappij en bestuurden zij de zeden."
"Als ik in dien tijd geleefd had," zei Mathilde, zou ik priesteres of hetaïre geweest zijn."
"En nu?" vroeg Henri lachend.
"Nu?.. Als ik m'n doel bereik, zal îk beide wezen. Want Paria wil vrij zijn en andere zeden voorstaan dan die, welke op schijnheiligheid gebaseerd zijn, en door onze tegenwoordige maatschappijen verheerlijkt worden:"
"Weet je wat een hetaïre was?"
"Ja, de mooie Dormeuil sprak Ine dikwijls van die oude tijden, en eens onder anderen zei ze me: "Kind, als wij in dien tijd geleefd hadden waren we vrije vrouwen geweest, en hadden

[218:]

we tot de hoogsten behoord. Tot de Hetaeren, die de mannen inspireerden en alleen de grootsten opmerkten en aanwezen aan het nageslacht."
Henri zag haar aan met een vreemde uitdrukking van bewondering en verbazing. "Wist ze wel precies wat ze zei?"
"Ja," antwoordde Mathilde op zijn blik. "Als zedelijk gedrag beschouwen de schrijvers van tegenwoordig, de Hetaeren van dien tijd, als de groote hoop publieke vrouwen van thans, die door armoe en ellende gedwongen, het rotte deel van onze zoogenaamd beschaafde maatschappijen helpen in stand houden. Daarin hebben die schrijvers echter ongelijk, en zij doen als de tegenwoordige priesters, die de oude priesteressen vervangen hebben, ze trachten leugen en bedrog in de plaats van eenvoud en waarheid te stellen. Zij bouwen hun macht op den schijn en ontkennen de natuur. Vindt jij niet dat de hetaïre hooger staat dan de Prinses van zooeven?"
"Ja, maar die staat ook al heel laagl" riep Henri.
"Neen, die staat op de hoogte van de maatschappij. Ik sta er buiten, en daarom moeten de harde slagen op mij vallen, niet op haar."
Henri antwoordde niet. Hij bleef naast haar loopen en keek haar schuins aan, maar hij wist niet wat hij zeggen moest. Hij was niet gewoon aan jonge meisjes, die als mannen oordeelden en haar gedachten durfden uit-te-spreken, over alles. Was zij als hij gekleed geweest, dan had hij zich niet behoeven te geneeren en had hij het gesprek kunnen voortzetten, nu durfde hij niet. Dat mooie, vriendelijke, jonge meisje in haar wit japonnetje. Wat behoefde dat ook te denken? - Ze zou veel aardiger geweest zijn... Neen, dat zou ze niet... Ze was heel lief... Hij vond geen woord om weer-te-geven hoe hij haar vond. Lief?.. Lief vind je iemand dien je aandurft... haar noemde hij wel  Mathilde, ja, maar zelfs haar naam klonk hem zoo als de naam Maria moest klinken in de ooren van een seminarist. Mathilde! . .. Hij zag in Mathilde geen vriendinnetje, geen kameraadje, geen jong meisje als Jeanne bij voorbeeld. Mathilde was vrouw en een ander soort van vrouw dan de gewezen dames die hij

[219:]

kende, dan de vrouwen met wie hij gewend was om te gaan.
"Priesteres of Hetaere" hoorde hij weer in zijn verbeelding gonzen. "Als ik m'n doel bereik zal ik beiden wezen."
En hij sloeg z'n oogen op om er zich nog eens van te overtuigen dat zij het wel geweest was, die die woorden gesproken had.
"Waarom kijk je me zoo aan?" vroeg Mathilde verwonderd.
"Omdat ik je zoo vreemd vind.. . Zoo vrij en toch zoo. . . Ik zou haast zeggen als de Prinses." Je bent eene groot artiste!"
"Omdat ik anders ben dan je italiaansche schoonen zoo als je ze noemt? Maar ik werd ook anders opgevoed. Aan den eenen kant door m'n ouders, die in vrede en liefde samen geleefd hebben, aan den anderen kant door Jufvrouw Hanna en m'n voogd Rijnsrna, twee miskenden, die buiten de wereld stonden en alleen groot noemden wat groot was, zonder te vragen naar de opinie van anderen."
"Mathilde ik wilde je iets vragen... maar ik durf niet."
"Vraag gerust."
"Het is zoo moeielijk... ik ben bang je te beleedigen, je bent nog zoo jong. .. ik aarzel..."
"Vraag toch! je maakt me nieuwsgierig!"
"Zal je niet boos worden?"
"Nooit"
"Ik wou weten of je ooit iemand hebt lief gehad, niet als een kind, maar als een long meisje, als een vrouw?"
"Ja," antwoordde',Mathilde heel ernstig. "Maar ik kon z'n vrouw niet worden..: dit is de reden waarom ik naar Europa ben gegaan."
"Om hem nooit weer te zien, misschien?'"
Mathilde's oogen vulden zich met tranen, ze boog het hoofd en fluisterde "ja" zóó zacht, dat Henri het antwoord meer giste dan verstond.
"Arme Paria!... :Nu berijp ik je," hij greep haar hand en voerde haar mee, achter het graf van Mamia, om haar tranen te onttrekken aan de blikken van de anderen.

[220:]

"Kijk toch," riep Netje, op de grootebank plaats nemende, vind je dit niet Indisch. Je zou zeggen een chineesch graf, maar zonder berg!1"
"Al de tombes langs den straatweg van Pompeï naar Hercula:."  zei Derban, geven het idée van een voorgevoel. van die ouden, alsof ze begrepen hadden dat het vooral door hun dooden zou zijn dat die twee ongelukkige steden vereenigd zouden blijven in de eeuwen der toekomst."
"Van wie is dit graf?" vroeg Lize. "Wie was Mamia?"
"Een priesteres antwoordde Derban. Je kunt op de leuning van de bank lezen wie ze was. De dochter van Porcius, publieke priesteres, waarschijnlijk een hoogste priesteres, daar er niet bij staat aan welken tempel of aan welke godheid zij verbonden was. De stad gaf de grond. Hier naast is het monument van een zekeren Porcius, haar vader misschien."
"Er zijn monumenten die aan woonhuisjes doen denken!" riep Lize, "overal vindt men bankjes, deurtjes, venstertjes."
"Ja, de ouden leefden meer met hun afgestorvenen dan wij, ze bewogen zich te midden van hun tombes alsof ze thuis waren en vereenigden zich op de begraafplaatsen. --::- Henri zou u beter kunnen inlichten en op de hoogte brengen van het leven dier ouden, hij haspelt hier altijd rond... maar hij is er met Mathilde van door."
"Ik geloof dat hij bezig is z'n hoofd te verliezen," zei Jeanne.
"Dat mag ik wel lijden," antwoordde Derban, "ik vind Mathilde een aller charmantst meisje en ik teeken voor zoo'n schoondochter."
"Ik ook," riep Netje. "En ik neem haar dadelijk als zuster aan," vervolgdeJeanne, ik vind haar het liefste meisje wat ik nog ooit ontmoet heb!"
"Ik ook!" riep Wiliem. "Ze is veel mooier dan alle schilderijen en ze is toch niet nuffig."
Lize was geschrokken, reeds bij de eerste woorden van Derban.
"En mij zou het spijten," riep zij, "als Henri aan Mathilde dacht, anders dan aan een trouwe vriendin, want ik geloof niet

[221:]

dat ze ooit z'n vrouw zal worden. Zij wil vrij blijven, dat heeft ze zooeven nog gezegd."
"Nu ja, en dat meent ze op het oogenblik ook, maar als de ware Jacob komt..."
"Ja Pa, ja Pa, gilden de kinderen, laten we van Henri een Jacob maken, dan krijgen wij Mathilde!"
"Krijgen wij? Krijgen wij? Wat is dat voer een uitrekening? Jullie krijgt niets!"
"Arme Henri zou beter doen z'n zinnen niet op Mathilde te zetten!" riep Lize. "Het zou me spijten voor den armen jongen als i een teleurstelling had."
Netje lei haar hand op die van Liize en vroeg met moederlijke clairvoyance:
"Houdt ze van een ander, zeg?"
"Ja," zei Lize eenvoudig.
"Dan is er niet aan te denken," riep Derban, "maar het spijt me."
Henri en Mathilde stonden bijna op lletzelfde oogenblik vóór hen; hij heel bleek, zij zwijgend.
"Heb je de tombe van Scaurus gezien?" vroeg Netje, "en heeft Henri je den uitleg gegeven van de manier van vechten van de gladiatoren en hoe ze leerden wilde dieren te overwinnen?
"Neen," zei Mathilde zonder meer.
"Dan moet hij dat later eens doen, als we naar het museum te Napels zullen gaan, dáár hebben ze de voornaamste bas-reliefs, inscripties, mozaiken, beeldjes enz. enz. naar toe gebracht die hier missen."
"Ja," riep Derban '"we moeten hier nu maar een algemeen overzicht nemen, om ons een idée te maken van de manier van leven van de menschen uit dien tijd, later kunnen de dames hier zoo dikwijls terug komen als ze willen, om alles meer en détail te bestudeeren, als het U tenminste intéresseert?"
"Zeker," antwoordde Mathilde, "al wat verloren is trekt aan, niet waar?"
"Arme Paria!" fluisterde de moeder Lize in het oor "dat moet zij beter weten dan een anderl" .

[222:]

"Kom, nu moeten we verder" riep Derban. "Hier zijn aan den ringmuur van de stad, met z'n breed terras en nu gaan we de poort van Herculanum binnen. Henri, allo m'n jongen, pak je geleerdheid uit en vertel al wat je weet van het Pompeïaansche leven."
"Ik mag ook vertellen, niet?" riep Willem, die z'n broer te hulp kwam.
"Ga je gang, we luisteren."
"Wel, om te beginnen, hielden die oude lui er een heele boel goden op na, mooien en leelijken, ouden en jongen. De eene had hoorens en de andere had een sik, de eene had bokkepooten en de andere een staart, maar de dames waren mooi, dat maakte veel goed...
Plotseling stikte hij in z'n beschrijving, ze stonden allen in een kring om hem heen en luisterden met halve lachjes, dat maakte hem confuus.
"Neen, zóo kan ik niet vertellen!" riep hij. "Als jullie me allemaal aankijkt dan vergeet ik m'n les! Dáár heb je de gids, die is voor de oude lui; ik zal aan Jufv... aan Mathilde den weg wijzen en jullie mag Henri houden, die is veel knapper dan ik ben en spreekt telkens de gidsen tegen als ze zich vergissen.
Nu dan Mathilde, Betsy jij behoort bij ons. Nu dan, omdat ze zoo veel goden en godinnen hadden, moesten ze ook eel tempels hebben, en zóo kwam het dat dit kleine stadje  vol groote tempels was, ook vol kleinen en zelfs heele, heele kleintjes, want je vindt altaren overal, op de pleinen, in,de straten in de huizen, die dus ook al tempels werden, de goeie menschen waren vreeselijk bijgeloovig in dien tijd, haast zoo erg als de Napolitanen nu; en wreed, ook net als de Napolitanen nu. Ze hadden nooit meer pret dan als ze de menschen elkander zagen dood slaan, en de gevechten van arme drommels onder-ling, of van wilde dieren onderling, of van menschentegen wilde dieren, dat waren hun grootste amusementen. Verder, waren ze ook geen geleerden. Ze hielden veel van goed eten en drinken en ze dreven handel. Al die kamertjes hier aan de straat, waar

[223:]

waar je zoo naar binnen kunt stappen, waren winkeltjes. De eigenlijke woonhuizen van de rijke lui, liggen daar achter. Kijk hoe aardig, kom mee dan zal ik je laten zien hoe die huizen verdeeld waren. Heel prettig!
Ik wou dat ik zoo'n huisje had, me dunkt dat moet een aardig leventje geweest zijn, heel gezellig! De slaven sliepen boven en het benedenhuis is eigenlijk in twee huizen verdeeld, die onderling verbonden zijn door gangen. Neem een grove open vak, zet er een colonnade om heen en bouw daárom kamertjes - die er allen op uitkomen, dan heb je het eerste huis, eigenlijk het huis voor Meneer voor z'n vrienden en z'n zaken, Mevrouw mag er ook komen als er visite is, anders woont zij achter, waar men nog eens dezelfde verdeeling vindt, een open vak, waar het regent in 't midden, pilaren er om heen, die een tweede galerij steunen en daarin komen de kamers uit, die geen vensters aan de straat hebben, maar allen haar licht van de binnenplaats ontvangen. Nu moet jullie je verbeelding.te hulp roepen en dat alles bont en smaakvol kleuren, en meubelen met de rijkdommen van dien tijd. Gordijnen en kleeden overal, in plaats van deuren, een altaartje dáár, hier een springfonteintje, de muren en de colommen geheel beschilderd, fresco's overal, een danseusetje of een mooi godinnetje hier, een leelijk godje dáár, mozaiken op den grond en ornamenten tot aan het dak, wat nu niet meer bestaat, voeg hier nog een vijvertje bij, met helder water, en visschen, beeldjes, planten bloemen, vogels, naakte kinderen en drie kwart naakte dames ,dan ben je er! Heerlijk! heerlijk moet het geweest zijn om hier, te leven."
Mathilde lachte om, het enthousiasme van haar cavalier.
"Jij bent een dweeper!" riep ze, 'i:het is jammer dat jij geen achttien eeuwen geleden geleefd hebt."
"Neen, dat zou ik m'n leven lang geregretteerd hebben, want dan had ik jou niet gekend '"
"Je bent er nog galant bij!"
"Dat komt, dat ik je zoo mooi vind, Mathilde. Ik heb de menschen altijd over mooi hooren spreken en ik heb eigenlijk nooit begrepen wat ze met dat woord bedoelden, nu weet ik

[224:]

wie mooi is, dat ben jij. Ik vindt jou het mooist wat ik nog ooit gezien heb, mooier dan paarden, dan leeuwen, dan tijgers, dan menschen, dan bloemen, dan vogels, dan kapellen, mooier dan al wat ik ken! ... Dat kan je niet schelen, wel?"
"Zeker, het doet me plaisir dat je me mooi vindt, ik hoop dat je me eenmaal goed zult vinden ook, dan zal ik tevreden zijn."
"Goed? ... Neen, goed dat is nu niets!" riep Willem met minachting. "Goed! - De meid is goed en die leelijke gids dáár is goed en alle menschen, die niets beteekenen, zijn goed, maar jij. .. Neen, jij kunt niet goed zijn, jij bent meer dan goed, jij bent geen dame, jij bent geen mensch, neen, je bent een ideaal! Als je hier geleefd had, hadden de Pompeïanen geen betere godin kunnen vinden dan jou, dan hadden ze een tempel voor je gebouwd en dan hadden we nu gewandeld door de ruïnes van den tempel van Mathilde, in plaats van de trappen. op-te-klimmen van den tempel van Jupiter, een leelijke gebaarde kerel, zonder oogen, die nooit bestaan heeft!"
"Betsy klapte in haar handen van plaizir: "Malle jongen!" riep ze. Zeg Mathilde heb je ooit zoo'n dwazen jongen gezien? En hij laat ons verdwalen ook... Waar zijn de anderen?"
"Laat de anderen toch rusten, die vinden we straks in Isis terug. De tempel van Isis is de tempel der tempelen, daar moest Mama in wonen, zij houdt van die Isis als van een heel oud zusje dat jong gestorven is."
"Dáár zijn ze!" riep Betsy van boven van een gebroken kolom af. "Ik sta hier zóó hoog dat jullie op een legkaart loopt ... ze komen het Forum binnen, Henri voorop! Wat een gids! hij zegt geen woord!"
"Neen, dan ben ik beter, niet waar? Ik praat altijd!" riep Willem.
"En waarom ben je dan den geheelen dag zoo stil geweest?" vroeg Mathilde.
"Wel, omdat ik je nog niet kende. Ik was bang voor je, zoo'n deftige dame! Maar toen ik je met dat kleine wurm gezien had dacht ik: "Als ze met zoo'n pop wil spelen, dan is ze voor mij toch ook niet te goed. "En nu durf ik, zoo als je ziet!

[225:]

Het duurde niet lang of de geheele familie was weer vereenigd.
"Heb jullie het huis van Pansa gezien?" vroeg Derban.
"Ja Meneer, en Willem was er zoo doodelijk van dat hij er in wilde wonen."
"Met jou, anders wil ik niet."
"Met mij? En je wilde mij in de plaats van Jupiter stellen, om met me rond te wandelen in de ruïnes van den tempel van Mathilde!"
"Ja, dat is waar!" riep Willem terwijl hij met allerhande gekke bokkesprongen vóoruit liep.
"Malle jongen!" riep Henri, "ben je weer aan den gang geweest?"
"Ik heb me dol geamuseerd, dat is al wat ik je zeggen kan."
"En ik heb heel veel van m'n gids geleerd. Als ik rijk word ga ik een pompeïaansch paleisje bouwen ergens in de wereld, waar geen een italiaan is, en dan kom jullie allen bij me logeeren en zetten we den piano op de binnenplaats, waar het altijd regent en de etenstafel op het fonteintje in den vijver. Heb ik goed begrepen zeg?"
"Ja, ja, zoo is 't!" hij lachte en sprong in de ronde als een kikvorsch en toen holde hij den tempel door, de trappen op zoo hoog hij klimmen kon al roepende "hier heb je het mooiste gezicht van Pompeï, wie me lief heeft volgt me!"
Allen volgden. behalve Netje: die moe begon te worden en haar krachten sparen wilde voor de wandeling naar het Amphi-theatre, dat aan het andere einde van de stad lag.
"Een poppenstadje!" riep zij', "maar je word toch moe!"
"Geef me een arm Oudje," riep Durban, "het zijn die leelijke groote steenen die je moe maken, de Pompeïanen hadden geen gevoel in hun voeten, zooals julle indische dames van tegenwoordig, die grootgebracht werden op marmeren vloeren en gladde grintwegen."
"We hebben het huis van Diomeda overgeslagen!" riep Netje op eens," dat moeten ze toch zien! De plaats vooral waar de skeletten gevonden zijn van al die arme vrouwen, die

[226:]

haar hoofden met doeken gedekt hadden, als om de gloeiende asch niet in te ademen; en de afdruk van het lichaam van dat jonge meisje in den grond.
"Ja, dat moeten ze zeker zien! Wacht ik zal jou hier op een socle zetten, dan ga ik even aan den gids zeggen dat hij hun langs den kortsten weg naar de villa van Diomeda voert en terugkomende de Thermes laat zien, dan loop en wij langzaam door naar het Arnphiteater, waar we hun rendez-vous geven."
Netje werd op haar socle getild en daar zat ze, alleen, in dat verlaten Forum, wat eenmaal zoo levendig en zoo bedrijvig was geweest.
"Alles moet toch dood en weg..." dacht zij bij zich zelve, terwijl de ondergaande zon dat heerlijke licht over het bonte Pompei wierp, wat alle artisten zoo onweerstaanbaar aantrekt en boeit. "Die mooie zon alleen leeft voort, en maakt alles rijk en helder voor de miljoenen geslachten, van alle soorten, die elkander voortdurend opvolgen. .. Achttien eeuwen geleden heeft die zon hier ook geschenen, al die lieve huisjes verlicht en vroolijk gemaakt. De menschen die nu stof geworden zijn, of nare skeletten, samen gegroeid met steentjes, wandelden toen hier rond, hadden elkander lief, hoopten op een heerlijke toekomst voor hun kinderen en zagen die zelfde zon eIken morgen verschijnen, om hun licht en warmte te brengen en alles te doen groeien wat ze noodig hadden voor hun voedsel en hun weelde... Wat zou de wereld toch zijn zonder zon?.. Niets meer... dan stierf ,alles. En dan aanbidden de menschen allerhande onmogelijke goden in hun donkere, vochtige tempels! Alsof er één God bestaan kon, nog machtiger dan de zon! - Maar wie heeft de zon gemaakt?.. Dat kan ons niet schelen, wij hebben met de zon te doen!... En met wie de zon te doen heeft?.. Soedáh! dat gaat haar aan, niet ons. - Binnen een eeuw zijn wij allen gelijk aan de geraamtes van het huis van Diomeda... Derban en ik, en onze lieve kinderen, die twee mooie, jonge vrouwen, hij de man die zoo goed is, Kassian!... Hoe jammer toch dat er zoo veel verloren gaat wat goed is, gelijk op met wat niet deugt.. oud en jong, goed en slecht, rijk en arm, mooi en leelijk, de dood rammelt

[227:]

lles door elkaar evenals de Visuvius gedaan heeft... stom weg, zonder keus en zonder oordeel... Derban sprak laatst met de jongens over een domme-kracht, maar dat is domme kracht!... Ik begrijp op eens Napoleon! Die man deed kwaad om goed te doen. .. Waar hij zijn voet zette, bracht hij vernieling en dood . .. hij zal ook gedacht hebben: "Over een eeuw bestaat toch niemand meer van allen die nu leven, wat vroeger of later dood wat doe dat? Alles moet toch weg. . . Als hij moeder was geweest zou hij bang geweest zijn één minuut te stelen van het leven van een kind... En dan al die half dood en?.. die arme verminkten, die leven bleven, maar dood waren voor de samenleving, niets meer..."
Daar kwam de juichende bende aan. Niemand had terug willen gaan. "We zullen de Thermen gaan bekijken, die liggen hier naast," riep Jeanne, "en Henri zal de tragedie vertellen van de villa van Diomeda. "Later," zeggen de Dames, "zullen ze tijd genoeg hebben om die te gaan zien."
Netje werd van haar socle getild en dáar gingen ze weer verder. Lize, Mathilde, Dorbly en Henri bleven bij elkaar en de jeugd fladderde rond, alle kanten uit, om aan-te-geven waar men iets passeerde, waarbij halt gemaakt moest worden.
"Hier heb je die mooie amphores,"' riep Dora.
"Olie en wijn te koop!" schreeuwde Willen. "Maar de olie is op en de wijn is verdroogd! Een broodje, als je blieft, Meneer? - Maar de bakkerij is verleden, zie maar, de oven is leeg, niets op de toonbank, het museum heeft al z'n brood gestolen! Arme bakker! Het is hem gegaan als Pansa, de Visuvius heeft hem zelf in den grooten oven van Pompeï gestopt en hem laten verbranden als een vergeten broodje. Het is maar goed dat i de ellende niet beleefd heeft van de plundering van z'n winkeltje!"
"Wie wil even een zijsprong maken om mooie mozaïken te zien?" riep Henri, "die zijn ook wel een beetje geplunderd geworden, maar er zijn toch genoeg steentjes overgebleven om te kunnen zien hoe het ensemble geweest is."
Allen volgden.

[228:]

"Wat ben je stil, Liefste." vroeg Dorbly aan Lize. "Hoe komt het kind, dat je het enthousiasme van de anderen niet deelt en die verloren grootheid bekijkt alsof je haar het aanzien niet waard vond?"
"Ik voel me hier benauwd."
"Ben je ziek?"
"Neen, neen! Het is het plaatsje wat me benauwd maakt. Ik stik in die huisjes zonder licht of lucht! Verbeeld je hier een een dak boven je hoofd! Geen vensters! Kampong tjina is er luchtig bij! Hoe hebben die arme menschen hier kunnen leven!"
"Wel, net als ze nu nog in Napels leven," riep Henri, "ze waren meer uit dan thuis, al wat ze van weelde hadden werd verzameld in het voorste gedeelte van het huis, waar ze menschen ontvingen, achter sliepen ze en waren ze om te werken, te eten zich te kleeden of te amuseeren, anders niet. Vóór waren de salons en achter de huiskamers, zouden we in Holland zeggen."
"Holland kennen we ook niet," riep Lize, "maar als je van benauwd spreekt, dan kan Holland, in den winter, ook meedoen, niet waar?"
"Ja, maar op een. andere manier. Dáár heb je deuren en vensters aan de straat, overal - hier leefde elke familie binnen de muren als ze thuis was, geheel afgescheiden van de buitenwereld, op z'n Oostersch. En schoorsteenen of kachels hadden ze hier ook niet, zoo als u ziet. In de badinrichtingen hadden ze groote vuren en ovens die door pijpen de hitte verspreidden, daar had je zalen waar het stikkend heet was, maar in de. huizen moer het leelijk koud geweest zijn in den winter, met al die beschilderde muren en impluviums die vocht aan brachten, daar kon een brasero of een houtvuurtje niet tegen op!"
"Het ideé, te leven zonder zon!"
"Wel neen de zon kwam binnen als de regen, en op de daken hadden ze terassen waarop ze zaten met zulk mooi weer als van daag, en vanwaar ze een prachtig gezicht hadden over de heerlijke omstreken. De Visuvius aan den eenen kant,de zee aan den anderen en al die met groen bewassen heuvels!"
"Ik vind het een alerakeligst stadje!"

[229:]

"Maar toch hoogst intéressant en artistiek!" zei Dorbly.
"Ja," riep Henri, "u moet er aan wennen Mevrouw, de eerste uitdruk is armoedig, vooral omdat al wat het eigenlijke leven goldt is weggehaald, maar later, als u het museum hier gezien zult hebben en de prachtige collectie mozaïeken, frescos, beelden, ornamenten, en voorwerpen van alle soorten die te Napels zijn, dan zal u zelf aan het schikken en aan het meubelen gaan en eindigen met de skeletten vleesch en leven te geven en lief te krijgen in hun omgeving van voorheen."
"U dweept erg met Pompei?"
"En Mama dan! zij leeft hier met de dooden en spreekt over die ouden alsof ze tot haar familie behoort hadden! AIs u het museum te Napels wilt zien, moet u niet haar gaan, zij kent elk voorwerp en dweept vooral met de schilderingen, die ze zoo vlug en élégant van uitvoering vindt, dat zij de latere kunst lomp en log noemt daarnaast."
"Ik heb niet veel verstand van teekenen en schilderen" zei Lize en "geen verbeeldingskracht genoeg om die daklooze, half ingestortte huiten op te bouwen en te versieren op een manier die ze mooi zou kunnen maken. Ik vind alles hier bekrompen en ongemakkelijk en beklaag de arme menschen die in dien ongelukkigen tijd geleefd hebben,"
"Ik niet," riep Dorbly "ik begin me hier langzamerhand thuis te gevoelen en me al meer en meer te interesseeren in de zeden en gewoonten van dien tijd."
"Wat ik me nog niet begrijp", riep Lize, "dat zijn die graven, ik dacht dat ze de dooden verbrandden in dien tijd?"
"Ja verbrandden en begroeven, dat hing veel af van hun godsdienstige idéen. Och het was toen leven als nu, ieder maakte zich een andere illusie van een leven na dit leven, en het conserveeren van de zielen werd beproefd; die verschillende manieren. Maar de tombes, beschouwd als monumenten, meer om een naam in eere te houden, dan om een lijk te herbergen, werden opgericht, zoo als we nu een standbeeld opriçhten, op kosten van de stad, of van de bewonderaars van den overledene, zonder dat men acht sloeg op de wijze waarop zijn lijk begraven of verbrand werd.

[230:]

De colombario's, zoo als je ze hier in het klein vindt, bewijzen dat het volk nog voor het verbranden was; uit armoe misschien. . . de fosse commune speelt in Frankrijk de rol van colombario hier."
"Hier heen menschen!" schreeuwde Wiliem. "Hier zijn de Thermen! Met andere woorden hier is de groote badinrichting, waar de Pompeïanen heen gingen om zich te verfrisschen of te laten uitstoomen en zich te amuseeren als kwajongens!"
"Dat hebben ze niet eens kunnen doen" riep Henri, "want die Thermen waren in aanbouw toen de uitbarsting van den Visuvius het werk plotseling kwam staken en alles vol asch en steentjes wierp, die als een gloeiende regen in al de gebouwen drongen en Pompeï beschermd hebben tegen de verwoestingen van den tijd en bewaard hebben voor ons."
"O ja, dat is waar! Er is maar één zwembad en er moesten er twee wezen, één voor de mannen en één voor de vrouwen. . . dat heb je me nog al eens gezegd, het vrouwenbad is in den steek gebleven. Maar mogelijk wilden die Pompeïanen doen even als de Napolitanen, die samen de zee ingaan en zwemmen te Mergellina."
"Malle jongen!" riep Betsy, "jij haspelt altijd alles door elkaar! Te Mergellina hebben ze toch ook hun afzonderlijke baden?"
"Onder de roef, ja, maar..."
"Wel de zee is voor alle menschen en visschen en daar mag zemmen wie zwemmen kan!"
"En durft! alsjyblieft!... Mathilde luister.: Ik ben eens een kleinen aap nagezwommen, zoo'n zwarten nikker met bokkepooten als de Pompeïaansche beeldjes; hij kronkelde, als hier de slangen van de hoeken der straten, die verboden vuilnis neer te werpen, tusschen allerhande steen en en, rotsen door, dook onder water en kwam telkens weer boven met eenige frutti di mare (zeevruchten zooals ze dat noemen.) Dat vond ik aardig en wilde ik nadoen; ik zag iets kriebelen in een kloof, onder water en pakte het... hij lachte als een bezetene "trek" riep i, en ik trok, maar op eens werd m'n hand gepakt, en m'n arm, en m'n schouder en kleefde zich een gek dier aan me

[231:]

vast, met lange slangen van pooten die zogen. Ik gilde enschreenwde wat ik kon, maar de jongen deed niets als lachen."
"Haal weg! Haal weg!" riep ik benauwd.
"Wat geef je me?"
"Een heele lire!"
"Heb je die?"
"Ja."
"Toen kwam hij naar me toe met z'n mesje waarmee hij z'n fongoles had opengemaakt, en stak het beest een oog uit. Dadelijk liet het los en gleed het als een lor in zee terug. Ik heb dien zwarten nikker alle lires gegeven die ik bij elkaar kon krijgen, zoo blij was ik dat i me van dat monster verlost had."
"Ben jij wel heel dapper?" vroeg Mathilde.
"Ik?.. neen, O neen! Ik durf alles zoo lang het goed gaat, maar als het me tegenloopt, maak ik me zoo klein als een vloo, ik steek nog wel, maar ik zeg niets meer."
"Dat is klein maar dapper! Ik benoem jou tot m'n ridder en reken vast op je voor de oogenblikken van gevaar die me wachten."
"Dan zal ik voor je vechten tot den dood, beschenen door un rayon de la gloire!"
"Zoo!" riep Lize. "hier voel ik me meer thuis. Hier is het ten minste hoog van verdieping en hier heb je vensters. Dit is een mooie mandi.kamer."
"Ja," riep Henri, "vensters met glasruiten alsjeblieft. Deze zaal moet prachtig geweest zijn, of had prachtig moeten worden gedécoreerd op alle manieren;, Hier zijn alle rijkdommen vereenigd geweest. Weet u wel dat de mooiste beelden en groepen in de ruines van Thermes gevonden zijn? De stier van Farnese, de Flora, de twee Gladiatots en wat al meer. Deze Thermen zijn niet bijzonder groot." "Pompeï was ook maar een klein stadje, maar te Rome hadden ze badinrichtingen waar de lui dag en nacht heengingen om zich te amuseeren. Dáár vond men scholen en bibliotheken, dáár kwamen de dichters hun geschriften voorlezen, men vond er zelfs dierengevechten en théatres, er was van alles. Als er geen :water geweest was, zou men de Thermen

[232:]

van Catacala bijvoorbeeld, het quartier van de publieke vermakelijkheden hebben kunnen noemen."
"Zoo iets als Vichy tegenwoordig!" riep Dorbly.
"Ja, maar met andere zeden, natuurlijke. De marmeren badzetels in de Caracala-thermen waren meer dan 1600 in getal en in de paleizen van de Keizers vond men zetels en baden van zilver zelfs. De weelde in de Thermes moet op het laatst aan het fabuleuze gegrensd hebben."
Netje en Derban, die doorgeloopen waren, zaten intusschenin het amphithéatre op de overigen te wachten.
"Die Mathilde is een snoesje", zei ze zacht. "Ik gaf er wat voor, als Henri haar tot vrouw kon krijgen!"
"Maak je geen illusies, kind, die mooie Paria heeft zoo'n teleurstelling gehad, dat het oogenblik slecht gekozen zou zijn om haar nu van trouwen te spreken. Ze moet denken en werken eerst, om te vergeten."
"Nu, daarna dan?"
"Daarna zal ze gevierd worden. door al wat groot en rijk is, en zal ze naar onzen armen Henri niet meer omzien."
"Hij kan een groot artiste worden, Henril"
"Ja, . .. maar een schilder dat is zoo anders. Zij zal leven in publiek, bewonderd worden, schitteren, alles overtreffen in schoonheid en luister, gevierd worden overal..."
"En hij.."
"Hij zal zitten schilderen in z'n atelier, ver van de wereld, ongekend en alleen. Z'n stukken kunnen bewonderd worden op tentoonstellingen en elders, maar niemand zal den schilder kennen...
"dan zij!"
"Je vergelijkt hier een mol bij een paradijsvogel, het. schoone dier vliegt weg en de andere kruipt in de aarde," '
"Luister Derban, ik zal je wat zeggen, maar je moet me niet uitlachen."
"Neen, zeg ,maar."
" Welnu, ik geloof dat zij z'n vrouw zal worden."
"Waarom geloof je dat?"
"Dat weet ik niet... me dunkt ze vindt hem goed."

[233:]

"Nu ja, maar tusschen goed vinden en trouwen. . ."
"Zij begrijpt hèm... en hij heeft haar begrepen!"
"Och, Netje lief, daar is zoo weinig van te zeggen, en dan, ze zijn beide nog zoo jong!"
"Soedah" wil je zeggen?"
"Ja."
"Nu, soedah dan... spreek over niets."
Daar kwamen ze allen aan; lachend en pratend stapten ze het amphithéatre binnen en begounen ze de trappen op-te-klimmen tot aan de bovenste galerijen.
"Hier is het mooi!" riep Mathilde Netje van verre toe, terwijl zij met haar ééne hand op Henri's schouder steunde en met de andere op den Visuvius wees. Haar slank, wit figuurtje scheen een uitknipsel tegen de roode avondlucht. Henri scheen een zwarte reus.
"Zóó moesten ze altijd blijven! dacht Netje, zóó zijn ze beide mooi!"
En toen ze allen de rijtuigen instapten, die buiten het Amphithéatre wachtten, en zich klaar maakten om naar Napels terug te keeren, hielp Derban Netje haar mantel om doen en vroeg ze hem fluisterend:
"Heb je de kinderen gezien, zoo als ze dáár boven stonden, hoog in de lucht, geheel van goud omringd?"
"Ja." . "
"Dat is een voorspelling... geloof me."


vorige pagina | inhoud | volgende pagina