doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Mina Kruseman: Paria's (Tweede Deel)
Dordrecht: Revers, 1900


[5:]

VIERDE GEDEELTE.

HOE ZIJ WORDEN ZAL.

[6:]

ELMIRE.

[7:]

EERSTE HOOFDSTUK.
ALLEEN.

Het was een prachtige avond. De zee was kalm en de lucht was helder; miljoenen sterren vonkelden aan den hoogen hemel en de volle maan liet haar zacht en rustig licht op de kabbelende golfjes schijnen en -op het kleine bootje dat Lize wegvoerde, van het rijke, grootsche land, dat haar zoo dierbaar was. Er waren geen andere passagiers aan boord, en geheel alleen, zat zij op dek in een langen rotang-stoel van den Kaptein, te turen in de diepte van den afstand die geen einde had. Het water reikte aan den hemel en de lucht verdween in de zee. De sterren flikkerden boven en weerkaatsten beneden... de maan scheen vooruit te gaan om den weg te wijzen en het bootje volgde, als meegesleept door de kracht van het licht.
Wat was het helder en frisch dien avond! Kalm en rustig, zóó stil dat zelfs de bewegelijke golfjes, met hun zilveren vonkjes, over elkander -heen schoven zonder een zucht te slaken, zonder het minst gekreun te doen hooren. Geheel Indië scheen te slapen, met al z'n vogelen, z'n bloemenpracht, z'n insektenkooren en z'n plantenmuziek; de sterren alleen waakten zwijgend daar boven, en schitterden vroolijk en helder, en de zee ontving het licht en gaf het weer, nog zachter, nog stiller in een eindelooze trilling van eeuwig genot.
Wat ging er om in de geschokte ziel van de arme Lize?
Zij wist het zelve niet. Zij had, zoo veel doorleefd, zoo veel ge

[8:]

streden in den laatsten tijd, haar leven was zoo vol geweest, zoo gejaagd, zoo bitter treurig! Eindelijk gevoe!de zij zich vrij, onafhankelijk van allen, niet eenzaam, maar alleen. Ja alleen! Welk een charme lag er in die gedachte, welk een gerustheid, welk een kalmte! Wat gevoelde zij zich gelukkig! De frissche lucht gaf haar kracht, de kalme zee deed haar goed, de stilte troostte haar. Groote tranen schitterden in haar donkere oogen, maar het waren tranen van ontspanning, tranen die getuigden van veerkracht en moed, van wenschen, van plannen, van willen. De vernederde Lize de Rank, het eigendom van den gewetenlooze schurk bestond niet meer. Hier bevond zich een andere Lize, een geheel nieuwe. . .
Een op zich zelf staande, krachtige, fiere, edele vrouw, die niemand naar de oogen behoefde te zien, van niemand afhankelijk was, aan niemand toebehoorde!
Niet?: . . .
Zij stond op, boog zich over de verschanzing en staarde in zee. Wat gleden die flikkerende golfjes vroolijk voorbij! Zoo helder en licht, zoo schuimend en spottend! Doch in de diepte waren ze donker, somber, zwart... Zij wilde niet doordringen in die diepe diepte en volgde weer de lichtjes op de toppen der golfjes en de witte moet die 't bootje achter liet in 't water, als de voren van de ploeg in den kleigrond door buffels bebouwd.
Het water was zóó stil en het licht was zóó helder, dat Lize als in een spiegel haar eigen trekken meende weer te vinden in de golfjes, maar de oogen schenen blauw... de blik was zacht, trouw, diep weemoedig...
Lize sloot de oogen, wendde zich om en keerde naar haar plaats terug.
"Hoe krankzinnig!" dacht zij bij zich zelve. "Nu weer Dorbly! Kan ik dan niet vrij blijven? Zoo gelukkig als ik nu ben? Alleen?.. Wat behoef ik me op nieuw te binden aan een man die me niets is? Een man!!! Wat zijn de mannen in m'n leven geweest?.. Papa is niet slecht... O neen, hij is heel goed zelfs, maar... welke vrouw had gelukkig kunnen wezen met Pa?.. Dat heeft Jufvrouw Hanna ook begrepen!... En Mama?.. Ik weet zoo weinig van Mama?.. Zij moet mooi

[9:]

 geweest zijn, en vroolijk, ze dweepte wat kunst was, muziek, poëzie... Arme Moeder.. : Meijer?. .. Had ik Meijer maar nooit gekend!... En de Rank ook niet!... Ze zijn lief voor me geweest, de mannelijke wezens van wie ik heb afgehangen! En hoe zal Dorbly zijn?.. Den eersten tijd heel zacht misschien... en dan komt de tiran weer uit de mouw... Ik wil... en ... jij moet... het oude deuntje, wat ik mijn geheel leven gehoord heb! Maar deze keer ben ik de hoofdpersoon! En als ik wil... niets bindt me... noch m'n geboorte, noch m'n liefde, noch de wet... Die malle wet!... En hier heb ik geld! mijn geld! O daar mag hij nooit aankomen! Zelfs mag i niet weten dat ik het bezit... nooit, nooit! Want dat geld is m'n vrijheid, m'n eigendomsrecht, m'n bezitting van mij zelve!... Als i het me afnam, had ik niets meer, en was ik niets meer ook! Niets dan zijn voorwerp!... O, neen; ik wil geen voorwerp meer zijn! Dat ben ik lang genoeg geweest, veel te lang reeds! En wat kan mij dien Schot eigenlijk schelen? . . Ik heb hem beloofd...
Welnu dan vergeet ik die belofte, zoo als anderen hun beloften vergeten hebben.
Mevrouw de Rank bestaat niet meer... ze is vertrokken, weg... ze kan dood zijn! Ja, dood moet ze wezen voor allen die haar gekend hebben voor hem zoo goed als voor de overigen, voor allen, zonder onderscheid!
Voor allen?.. .
Daar vloog het beeld van Rijnsma haar voorbij. Die slanke, nobele figuur, die humane man met z'n rustigen blik en z'n zacht trillende stem, hij stond alleen in haar herinnering, nooit had ze iemand gekend zóó zacht, zóó goed en toch zoo krachtig. . . En Jufvrouw Hanna dan? De trouwe, eerlijke, rechtvaardige vrouw, met haar grenzelooze liefde voor al wat leeft, de vriendin die haar begrepen had, gekend en geholpen, niettegenstaande het groot verschil in leeftijd en in levensopvatting wat tusschen haar beide bestond? . . .
Dorbly? - Dorbly werd de derde persoon... Jufvrouw Hanna was de hoogste, dan volgde Rijnsma... En Non? Waar

[10:]

 moest ze Nonnie plaatsen? Dat reine, zachte, oprechte meisje, met haar eenvoudig, vast karakter, voor wie geen kwaad bestond, wier geheel bestaan niets anders geweest was dan toewijding? . . . Och, Non is een kind! Zij heeft nog niets ondervonden! En toch wat heeft ze al veel verdriet gehad! Ik hoop dat ze de vrouw van Rijnsma wordt... De vrouw van Rijnsma?.. Waarom klinkt me dat zoo vreemd? Ik kan me geen denkbeeld maken van Rijnsma getrouwd!... Getrouwd en kinderen... gebonden aan een huis, een familie, een klein kringetje ordinaire schepsels, afgesloten van de buitenwereld... Had Christus getrouwd kunnen zijn?
Waar vlieg ik toch heen met m'n dwaze gedachten, Christus!
Ja, Christus staat alleen, en zóó alleen staat Rijnsma ook! Dorbly?... O neen, hij heeft trouwe oogen en een lieve stem, maar hij is gewoon; hij kan dwalen, zich vergissen, berouw hebben, gehoorzamen, verontwaardigd zijn, weet ik wat al meer! Rijnsma staat pal en gebiedt... hij zegt niets, maar hij weet en hij wil, en dan buigt alles voor hem... Welk een vreemde man! Zoo eenvoudig, zoo zacht en toch zoo gevreesd!... Ik begrijp Non op het oogenblik... en ik wou dat ik in haar plaats was ... misschien...
Neen, nooit! zij kan hem aanbidden, tegen hem opzien als tegen een afgod, nooit zal ze gelijk met hem staan, nooit zal ze hem begrijpen!...
Arme Dorbly!
Maar ik heb hem m'n woord gegeven... Ik moet hem wachten te Singapore en hem volgen.. . Waarheen?.. Als wat? God weet het! Nu ik zóó ver gegaan ben, moet ik voort, wat terug kan ik niet meer. Wat gedaan is staat vast, wat voorbij is is verloren, het verledene behoort aan de eeuwigheid, daar is niet meer op terug te komen... Berouw? En kan berouw ongedaan maken wat geschied is? Neen, nooit, de steen is geworpen, dus voort! ... Ik heb beslag gelegd op zijne toekomst, zoowel als hij op de mijne.
Liegen mag ik niet. Wie van hun allen zou me een leugen vergeven?

[11:]

Rijnsma?.. Nooit.!
Haar besluit was genomen. En langzamerhand kwamen haar gedachten weer tot vrede.
Zij begaf zich naar haar hut en wierp, in het voorbijgaan, nog een langen blik vol welgevallen op de schuimende golfjes, die lichtten en braken in een eeuwigen strijd van krachten, welke wegstierven en herleefden in een eindelooze harmonie van smart en genot.


vorige pagina | inhoud | volgende pagina