Fiammetta: Noodlot. Oorspronkelijke Indische Novelle. In: Bataviaasch Nieuwsblad, 1902 Vrijdag 13 juni 1902- aflevering 11
Mevrouw Terborg zat op den rand van het ledekant en sprak Reina sussend en vertroostend toe. Ook haar broeder was daar, de handen gevouwen op den schoot. "Houd je kalm, Reina," sprak hij met zijn diepe stem, telkens als krampachtig ingehouden snikken haar lichaam deed schudden. "Sterven moeten wij immers allemaal." Tusschen zulke troostwoorden van haar broeder en zuster door, hoorde zij fluisterend spreken in de gang, het schuifelen van voetstappen naar de sterfkamer. En ondanks hun tegenstribbelen gleed zij uit het bed, streek heur haar glad en liep, met oogen rood en gezwollen van het weenen naar het vertrek van den dierbaren doode. Rhoden lag nu in de open kist, de handen gevouwen op de borst. Op de in kousen gestoken voeten had men een bloemkrans gelegd. Zij vatte zijn handen, die reeds verstijfd en ijzig koud waren. Zij boog zich over de kist en kuste zijn mond, die haar nooit een hard of onvriendelijk woord had toegevoegd, die haar de liefste naampjes placht te geven en haar tranen vielen op het witte, strakke gelaat. Randoe-Sarie lag in de nabijheid van de stad en velen kwamen om Rhoden grafwaarts te brengen. Het was, wat men een mooie begrafenis noemt. De kist lag als bedolven onder de bloemen en kransen, de resident sprak en herdacht in roerende woorden de deugden van den doode, wees den bloedverwanten op den plicht, dien zij te vervullen hadden jegens de jonge weduwe en het vaderlooze kind, voor wie dit afsterven een onherstelbaar verlies was. Ook Valte stond bij de groeve en de tranen vloeiden langs zijn steenroode wangen. De bekel Djojo had een eerbiedige houding aangenomen, het bruine gelaat kalm en ondoordringbaar als het geheimhoudend water van den breeden vijver achter zijn woning, in de handen hield hij een schenkblad, waarop de bloemen lagen welke straks gestrooid moesten worden vóór de groeve met aarde werd gevuld. Onder de dessa-hoofden, die mcdegekomen waren, veegden verscheidene tersluiks een traan weg. "Hij was zulk een beminnelijke heer!" De aardkluiten ploften op de kist. Haastig werd de aarde daarboven opgehoopt tot een heuveltje, zooals men op het kerkhof zoovele vond! leder nam nog een handvol bloemen of een krans om op het graf te leggen en na dezen laatsten liefdedienst vertrokken de vrienden en belangstellenden. Het was voorbij... Toen Reina, eindelijk hersteld na eene lange, zware ziekte, het kerkhof bezocht en Thea, nu de verloofde van Valte, haar leidde naar het graf van haar echtgenoot, dien zij boven alles had liefgehad, stond de kemoening weder in vollen bloei. Zij schreide hartbrekend en Thea troostte haar, zeide haar dat zij sterk moest wezen. En allengs kwam kalmte in haar gefolterd hart. Ja, zij mocht zich niet overgeven aan haar smart. De lieve doode had haar immers geboden te blijven leven voor zijn zoon. En zijn zoon, zijn evenbeeld naar het uiterlijk, wilde zij opvoeden tot hij ook innerlijk op den dierbaren vader geleek, geheel en al. Een raaf vloog luid krassend op en do zon wierp stralen-buudels van warmte door het loover. De wind schudde de zwaar belaste kemoening-twijgjes en op den grond viel een regen van bloemen welke, rondom den stam, alles met een wit tapijt bedekte. De sterke geur van de kemoening bracht haar den morgen in het geheugen, waarop zij bij Otterlo's graf stond, kort vóór haar tweede huwelijk; overmoedig in het vooruitzicht spoedig gelukkig te zullen worden en vergoeding te zullen vinden voor het leed van zoovele jaren. Zij stond daar toen, jong en schoon, vol levenslust. En nu stond zij weder hier op het kerkhof, maar geknakt door rouw, met zilveren draden reeds door het donkere haar. Zij wendde haar blik weder naar Rhoden graf en nog eens rees haar nu vernietigd geluk, in al zijn schoonheid voor haar op! Zacht prevelend, en plechtig, als deed zij een gelofte, sprak zij: "Ik zal leven alleen voor ons kind, Frank. Niets zal voor mij te veel of te zwaar zijn waar het zijn belangen zijn geluk geldt." De rust daalde weder in haar hart neder en na een kus vol innigheid op het koude marmer, nam zij afscheid om weder het leven met zijne nietigheden en beslommeringen in te gaan, ter wille van zijn kind. (Wordt vervolgd)
inhoud | vorige pagina | volgende pagina