doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Nji Sri: Een liefde in de binnenlanden
Amsterdam: H.J.W. Becht, 1903


[121:]

Ze reikte hem haar balboekje.
"En is uw souperdans nog vrij?"
"U ziet, alles blanco!"
"Mag ik dan de eer hebben?"
Hij krabbelde vlug zijn naam, overhandigde haar buigende het boekje en verdween.
Ze was een gevierde danseuse. En ze genoot dien avond. Zij, de geblaseerde, was in een heerlijken roes. In aller oogen las ze bewondering. Ze was beminnelijk, iedereen was verrukt en ze had den naam, zoo excentriek, zoo trotsch te zijn.
De meisjes gunden haar den eerepalm. Ze wilde immers nooit trouwen, ze was dus geen mededingster in 't strijdperk des levens. En wie zou ook met zoo iemand kunnen wedijveren! De mannen waren een weinig schuw. Met de jonge, dartele meisjes, die als bonte kapellen over de planken fladderden, werd gelachen, geschertst, geflirt, doch haar huldigden zij met stillen eerbied. Het was een eer, van haar een dans deelachtig te worden, men raakte haar aan, behoedzaam, als eene zeldzame, teerwitte orchidee. De Assistent bood haar zwijgend den arm, toen het sein tot de wal weerklonk.
Weldra zweefden ze daarheen, langzaam, wiegend, sleepend - een mooi paar. Alles wandelde weer in de rijen, toen die beiden alleen nog heengleden op de droomerige tonen van eene Hongaarsche melodie.
"Bent u moe?' fluisterde hij. Zij schudde glimlachend het hoofd en zij walsten voort. Iedereen sloeg hen

[122:]

gade, de Raad van Indië vervolgde met liefderijken blik de mooi-rythmische zachte golvingen. De jaren waren uitgewischt, hij zag zijne eerste vrouw, de mooie Spaansche weer voorbij zweven in de zaal der Harmonie te Batavia. Ze danste veel en hartstochtelijk. Als echtgenoote van den algemeenen Secretaris kon ze zich moeilijk terugtrekken. Wat was hij jaloersch geweest in dien tijd! Hij had de seconden geteld, dat ze weer terug werd geleid door haar cavalier.
De Assistent wandelde met zijne dame weer in de lange rij der wachtenden.
"Houdt u veel van dansen ?" vroeg hij.
"Vroeger wel! Ik heb jarenlang geen partij meer bijgewoond. Van avond komt de oude lust weer boven. En u?"
Hij haalde glimlachende de schouders op. "Voor mij is die tijd lang voorbij!"
"Dus u beschouwt het dansen als dienst!"
"Wel eenigszins."
"Dan kunt u toch met de polonaise volstaan."
"Gewoonlijk stel ik mij er ook mee tevreden."
Marcella zweeg ontstemd.
"Ik had u gaarne gedispenseerd!" zei ze koel. "Wilt u mij naar mijn plaats terugbrengen?"
Hij lachte een weinig ironisch.
"Dus u beschouwt u als officieel persoon van avond? Ja 't is waar, men kan nooit weten, hoe zoo'n invloedrijk man, als de heer De Bogaerde ons nog eens van nut

[123:]

kan zijn! Beschouw dus de mislukte polonaise als een zoenoffer op 't altaar van den dienst! U hebt misschien gehoord, dat ik een massa zonden op mijn kerfstok heb.
Doch die wals kan ik u niet schenken, al zou ik zoo toegevend zijn als u wenscht. Wij kunnen niet tegen den troom opzwemmen. Zie, nu zijn we weer aan de beurt. "
En eer ze er op bedacht was, had hij hare taille omvat en draaide ze in plechtig langzame deiningen rond.
Met verhoogden blos en hijgenden boezem nam ze nu weer den aangeboden arm. De dans was ten einde.
"U permitteert even?" hij vatte haar waaier van struisveeren en bewoog hem galant op en neer voor haar verhit gelaat.
"Als u den souperdans soms als een noodzakeiijk kwaad beschouwt ... ," meende ze.
Hij glimlachte weer met die hatelijke oogflikkering.
"Ik beloof u, ik zal u van avond slechts als de gouvernante van Rhaden Dengkil beschouwen. Van mijn ambtenaarsplichten op dit gebied heb ik mij zelden met den noodigen ernst gekweten. Zoo had ik van avond noodzakelijk de dochter van onzen Resident moeten engageeren. 't Is een aardig meisje, de kleine Jetty en ziet er lang niet kwaad uit, doch ik zal zoo vrij zijn te passen. Den souperdans schenk ik u niet, tenzij tegen steekhoudende argumenten. Zie zoo, nu zijn we eindelijk bij ons doel gearriveerd

[124:]

Hij overhandigde haar den waaier en na eene diepe buiging verliet hij haar.
"Die Assistent Taets danst fameus!" zei De Bogaerde tot zijn dochter. "'t Was een lust jullie beiden te zien walsen. Kom je vaak bij de familie aan huis?"
"Mevrouw is nog in Holland."
"Zoo? Och ja, hij is getrouwd met de dochter van den voormaligen Resident Herwijnen, een goede vriend van me. Nu herinner ik 't mij! De familie was nogal tegen het huwelijk."
"Waarom?"
"Precies weet ik 't niet meer. Ik geloof, dat hij vroeger nogal een hofmaker was. En de ouwe lui hadden liever gezien, dat het meisje met een anderen trouwde, een rijken suikerfabrikant, meen ik. Zooveel weet ik mij nog te herinneren, dat hij indertijd zeer in den smaak der jonge dames viel. Ontmoet je hem vaak?"
"Zeer zelden! Hij gaat op in den dienst, geloof ik."
"Ja, 't is een geniaal man! Hij heeft nog eene mooie carrière vóór zich. In de hoogere rangen zal hij beter op zijn plaats zijn, dan nu. Hij heeft zoo iets eigendunkelijks, recalcitrants over zich. Doch 't is een eminente kop! Wat heeft hij dat werk daar in 't Kartamana'sche mooi bedacht! Een vakman zou 't hem niet verbeteren. Dat zei gisteren nog de hoofdingenieur Van der Pol bij de inwijding. Doch ik geloof, dat je weer gehaald wordt voor de mazurka. Veel plezier hoor!"

[125:]

Eén dans volgde op den anderen. De quadrille, die het souper voorafging, was afgeloopen. Taets volgde met zijne dame de lange file der zich langzaam voortbewegende paren naar de haast onafzienbare, hoefijzervormig opgestelde feesttafel.
't Bleek, dat beider couvert zich tusschen dat der hoogstgeplaatste personnage bevond. Werd zij hier als dochter van den Raad van Indië gefêteerd of viel haar deze distinctie ten deel terwille van haar cavalier, den knappen waterbouwkundige, die de aanleidende oorzaak van 't heele feest was?
Eenigen tijd te voren moest hij zijn voornemen, haar als zijne dame te kiezen, al te kennen hebben gegeven,want alle plaatsen waren paarsgewijze met namen voorzien.
"Ik heb met genoegen gezien, freule," zei hij, terwijl het eerste gerecht werd rondgediend, "dat u zoo vroolijk, zelfs een weinig overmoedig kunt zijn!"
"Ik?"
"Ja, ik heb U voortdurend in 't oog gehouden. Ik wist niet, wat ik zag! Mij wist u altijd zoo koel op een afstand te houden. Den kontroleur Van Waning hebt u met een tjemaratakje, dat u van eene guirlande afplukte, heimelijk in den nek gekitteld. Hij zocht en zocht en dorst er u natuurlijk niet op aan te kijken en den armen De Vogel, die heelemaal geen benul van dansen heeft, hebt u tot een Lancier weten te verleiden en hem onder de toeren nog voortdurend in de war gebracht

[126:]

"Ik zie, u hebt scherpe oogen!"
"Niet waar? Nu, ik concludeer, dat u 't geleden verdriet weer te boven zijt. Ik was nog in dubio, of ik u niet eerstdaags in zwarten rok en witte das in optima forma, een condoléance bezoek zou brengen."
"U hebt weinig gevoel, meneer Van Taets!"
Hij lachte.
"Dacht u dan, dat ik ook om dat valsche, kleine gedrocht, dat mij onlangs aanvloog, zou treuren? Mij was dat beest een doorn in 't oog, ik zal 't u ronduit bekennen. Mag ik u een glas Haut Sauterne in chenken? Wat? Drinkt u niet? En ik verdacht u, dat u daareven onder den invloed van een glaasje champy zoo baldadig was!"
Bevende van verontwaardiging wendde Marcella zich tot haar rechterbuurman, den dikken, vroolijken Resident van Radjalenka. Haar genot was heen. Ze dwong zich tot opgewektheid, mengde zich in een gesprek met haar vis-à-vis, den hoofdingenieur en mevrouw Lafontaine, de echtgenoote van den Resident van Cheribon, ze scheen vroolijk en geestig als nooit te voren, doch ze zuchtte als bevrijd op, toen na afloop van 't souper haar vader zijn wensch om te vertrekken te kennen gaf. 't Was trouwens niet vroeg meer. Twee doffe lagen op de tongtong vermengden zich met de vroolijke tonen der Duitsche polka, toen de Raad van Indië, hand in hand met zijne dochter, ongezien langs een zijweg huiswaarts wandelde.

[127:]

De zon stond hoog aan den hemel, toen Marcella den volgenden dag ontwaakte.
Haar vader stond voor haar bed.
Met een stralenden glimlach strekte ze de armen uit.
"Morgen, vader! Is 't al laat?"
"Half twaalf, lui kind!"
"O jé! Waarom hebt u me niet geroepen?"
"Je sliep zoo heerlijk, zoo kalm, en je zwelgde in zalige droomen. Voortdurend zweefde een glimlach om je mond!"
Ze bloosde.
"Heusch?"
"Ja, ik had den moed niet, je te storen. Vooral na die akelige visoenen van je eersten slaap."
"Wat? Heb ik....."
"Ja, ik kwam nog even aan je bed. Je was zoo opgewonden, je praatte en gesticuleerde. Je hebt je gisteren te druk emaakt. Nu tot straks! Ik ga nog een poosje onder den mangaboom zitten. Haast je wat, kind!"
Ze sprong vlug uit 't bed. Daar over den stoel hing het witglanzende feestkleed, een zonnestraal die door de jaloezieën viel, speelde op de flikkerende gitten. Daar lagen de rozen, de lange handschoenen. De elegante schoentjes gluurden onder het bed uit. De heele feestavond stond haar weer voor den geest.
Met geweld ontrukte ze zich aan hare overdenkingen, ze knoopte het haar vast, gleed in hare sloffen en

[128:]

vloog naar de badkamer op 't achtererf. Het koude water versterkte en verfrischte haar.
Daarna zaten vader en dochter gezellig in de achtergallerij bijeen.
"Wat zie je er na dien doorzwierden nacht weer frisch en heerlijk uit, kind!" zei De Bogaerde. "Die lange rust heeft de laatste sporen van vermoeienis weggevaagd. Er staat ons heel wat drukte te wachten. Van avond om vijf uur begint de watertocht! 't Zal een goddelijke partij zijn. Zulke buitensporigheden kunnen wij op op 't heete Batavia niet permitteeren. Hier in de berglanden pierewaaien de lui er maar ongestraft op los. Een heel gezelschap gaat van middag naar Tji-Amplas om te baden. Mevrouw v. d. Heuvel was daar straks hier, om te vragen, of je je aan wilde sluiten."
"Neen, vader, wij blijven met ons beidjes gezellig thuis, is 't niet? Ik moet later nog zoo lang op deze gelukkige uurtjes teren. Wanneer gaat u weer heen?"
"Morgen, lieveling!"
"Morgen al?" snikte ze. "Och blijf nog één dag!"
"Onmogelijk, mijn hart! Er wacht mij zoo'n massa achterstallig werk. Overmorgen vroeg heb ik een conferentie met den Directeur van Binnenlandch Bestuur. Het spijt me erg, kindje."
Marcella pinkte eene traan weg.
"Ik heb toch gelijk gehad! " zei hij bezorgd hare hand vattende. "Je bent niet gelukkig! Kom met mij

[129:]

terug! Je kunt alle mogelijke vrijheid genieten. Dat eenzame leven is op den duur niet goed voor je."
Ze glimlachte al weer.
"Neen, vader Ik voel me hier gelukkig! Heusch! Ik heb hier een mooien idealen werkkring. En die koele lucht, die stilte rondom! Om alles ter wereld zou ik dat niet willen ontberen! Och, maak u niet bezorgd om mij! U weet, mijn stemmingen wisselen af als het weer."
"En vertel me eens! Heb je nog geen harten gebroken?"
"Wat een vraag, vadertje!"
"Ja, 't zou geen wonder zijn! Gisteren overstraalde je allen. Wat was ik trotsch op je! 't Is toch niet terwille van dat fortuin, dat je ongetrouwd blijft?"
"Neen, ik heb sedert niemand meer liefgehad!"
"Hoe bevalt je de Assistent hier?"
"Hoe komt u nu ineens dáárop? 't Is immer een getrouwd man."
"Dat is zoo, doch hij leeft hier als celibatair. En het is een gevaarlijk mensch! Juist gevaarlijk voor mijn trotsche, hoogstaande Marcella! Die man is louter wil en genie. En hij heeft je gefêteerd gisteren. Ik heb 't duidelijk gezien! Met niemand heeft hij gedanst dan met jou!"
"Misschien deed hij 't alleen om mij te kunnen grieven!"
"Ja, aan tafel heb je hem in 't oog loopend veronachtzaamd. Heb jullie ruzie gehad?"

[130:]

Een oogenblik aarzelde ze.
"De onbeschaamde!" barstte ze toen los. "Verbeeld u, wat hij durft zeggen!"
Tranen van verontwaardiging blonken in hare oogen toen ze het gebeurde van den avond te voren vertelde.
De oude heer lachte. "Is dat alles? Ik vind 't zoo erg niet. Ik heb gisteren heel andere plagerijen gehoord! Je vat ook alles veel te ernstig op. Doch ik zie, dat ik mij niet ongerust behoef te maken. Je zit op een onwankelbaren troon, mijn mooi, trotsch kind!"

Omstreeks kwart vóór vijf reed de landauer voor. De Adipati met zijne echtgenoote zaten op de voorbank. Marcella wilde de eereplaats niet aanvaarden. Na eenig heen en weer stribbelen kreeg ze haar zin en de Rhadenajoe zat naast den hoogen gast in 't fond.
Na een kwartiertje rijden arriveerde men aan de met bonte kleeden belegde en met vlaggen versierde landingsbrug.
De sassak, een lang bamboe-vlot met eene verschansing omgeven, wier stijlen met groen en bloemen waren omwonden, lachte hen van verre toe. Rijen van stoelen noodigden tot rusten uit, een soort van buffet was er opgericht, waar allerlei dranken, vruchten en tal van versnaperingen op helderwitte servetten smakelijk uitgestald waren.
Vóóraan stond een rij met guirlanden omslingerde zetels.

[131:]

't Was al vol, toen de landauer boven aan het hellend paadje stilhield; van verre klonk het geroep en gelach van 't vroolijk gezelschap over 't water. De jonge dames hielden allen een bouquet in de hand. Den avond te voren hadden de heeren onder elkaar afgesproken, hunne souper-dame met deze attentie te verrassen.
Met een lichten prong wipte Marcelia op het schommelende vaartuig.
Juffrouw Mollinber stond vóóraan dicht bij de verschansing naast de dochter van den Resident. Annie's zonnig gezicht stond een weinig betrokken. Ontevreden woelde ze met de vingers door de bonte rozenkelken van haar bouquet. Toen de Regent familie met den voornamen gast verscheen, staakten de gesprekken voor eenige oogenblikken.
Marcella's ernstig, donker gezicht straalde onder den breedrandigen, door donzige tulle omwolkten hoed.
De Adipati bood haar een der gereserveerde zetel naast haar vader aan.
Nauwelijk had ze plaats genomen, of de Assistent Taets van Hoorne overreikte haar met eene ridderlijke buiging zijn bouquet.
"Een prachtstuk!" riep de Raad van Indië. Hij keerde zich nog naar den gever om, doch deze stond al haast aan 't andere eind der sassak, tusschen eene groep dames half verscholen, in levendig discours. Marcella draaide het bloemstuk om en om, en begroef haar gezicht in

[132:]

de geurige kelken. Alles was teer wit, als haar kleed, louter rozen en sneeuwige orchideeën, de heerlijke sterren der valanopsis grandiflora. Al die smettelooze blankheid werd getemperd door fijne adyantum, die de reine bloemenweelde als met een wazig kantwerk overschaduwde.
Achterovergeleund in haar stoel zag ze aan weerszijden al het natuurschoon voorbijglijden, de groen bekranste oevers, rijkgeschakeerde sawahs, bosschen in nevelachtig blauw gehuld, afgewisseld door liefelijke, uit vruchtboomen glurende kampongs, en in 't verschiet verhief zich rein en statig de reuzenkegel van den Goenoeng Setan, door tal van kleinere in grillige toppen uitloopende bergen geflankeerd, en alles overgoten door het zacht roode licht van den scheidenden dag.
Op eenigen afstand volgde een roeiboot waarin de muziekanten zaten. De Adipati had namelijk de militaire kapel van Radjalengka voor de inwijdingsfeesten ontboden.
De schetterende tonen ruischten op eenigen afstand, getemperd over de golven. Langzaam, in gedragen tempo vermengde zich de klagende melodie van een Zwitsersch volk lied met het doffe geklots der roeispanen en het borrelen en plassen van het onrustige, in lange voren doorkliefde water.
Achter haar ruisde het gegons van stemmen, klonk het onderdrukte gegiegel der levenlustige jeugd.
Ze zat stil en staarde in gedachten voor zich uit.
De bloemen in hare hand stroomden een bedwelmenden, zenuwprikkelenden geur uit. De vurige tinten van den

[133:]

hemel werden valer en terwijl langzaam de grijze schemering alles rondom uitwischte, zweefde de maan in mat goud tusschen de bergtoppen door, rees langzaam hooger en wierp glanzige, breede lichten over de gerimpelde watervlakte, over de met weelderig blad en hoog opgeschoten riet begroeide oevers.
Er werden verfrisschingen rondgediend. De champagne bruiste in de breedrandige glazen.
Op het oogenblik, dat ze den wachtende bediende haar leeg limonade las terug gaf, ontmoette ze den blik van Taets, die op eenige passen afstand, zijn vollen kelk omhoog hield en haar met eene uitdagende oogflikkering toelachte. Snel wendde ze het gelaat naar de andere zijde, ze voelde dat ze rood werd tot in den nek. Zou hij slechts een jovialen dronk op haar welzijn bedoelen of eene toespeling op zijn beleedigen den scherts van den avond te voren?
Doch aanstond was hare geraaktheid vervlogen. Ze was dien avond zoo zacht en vredelievend gestemd, alle menschen waren goed en zij zelf zou tot elke edele daad in staat zijn.
Allengs nam de vroolijkheid rondom de overhand, lach en schert klonken hoe langer hoe luidruchtiger, de jongeren hadden allen hunne zitplaatsen verlaten en alles dartelde en krioelde door elkaar.
Alleen MarcelIa zat stil mijmerend tusschen haar vader en den Adipati in, en hulde zich huiverend in haar zijden chäle.

[134:]

Tegen elf uur dreef de sassak naar de aanlegplaats terug. Slechts weinigen namen plaats in de wachtende rijtuigen.
"Zou je ook willen wandelen?" vroeg De Bogaerde.
"Is 't niet te vermoeiend voor u?"
"Ik dacht, dat je je bij de jongeren wilde aansluiten. Bij dat troepje dáár, bijvoorbeeld!"
Hij wees op eenige heeren en dames, die op den helbeschenen zandweg vooruit dartelden.
Ze herkende ]ettie, Annie, Lien, den aspirant, en twee jonge kontroleurs uit de afdeeling.
"Ik blijf bij u, vader!"
"Nu dan wandelen we samen!"
Marcella had den hoed aan de saamgestrikte linten aan den arm gehangen. De zoele nachtwind speelde met de lokjes die haar nek en voorhoofd omfladderden, haar gezicht was bleek, doch hare oogen straalden in een zacht licht.
Den volgenden morgen vertrok de Raad van Indië weer naar Radjalengka. De reiswagen met vier vurige paarden bespannen, stond voor den tuin op den zijweg der alloon-alloon. Alle ambtenaren in dienstkleeding zaten te paard, om den hoogen gast uitgeleide te doen.
De dames in licht negligé hadden zich onder den naasten waringin geschaard, om de plechtige uitvaart bij te wonen. De Adipati, door zijn gouden pajong overschaduwd, gevolgd door zijn hofstoet, stapte deftig uit de poort der Kaboepatèn, dwars over het plein, om

[135:]

den Edelèr zijn afscheidsgroet te brengen. Deze stond aan den voet der trap, Marcella leunde snikkend tegen zijn schouder.
"Wees nu kalm, lieveling!" suste hij zacht berispend.
"Over een maand, met de installatie van den nieuwen Gouverneur-Generaal kom je op Batavia. Dag kind, dag Marcella!"
Ze omklemde zijn hals, als gold het een afscheid voor eeuwig. Haar lichaam schudde en trilde.
Hij rukte zich los, bleek en ontroerd. Nog nimmer had hij zijn dochter, die hem tot dusver door hare waardigheid en zelfbeheersching ontzag had ingeboezemd, zoo zenuwachtig gezien.
Aan den ingang keek hij nog eens om en wuifde haar toe. Ze stond boven aan de trap, met roode oogen en bevende lippen. Onwillekeurig strekte ze naar den vertrekkende de armen uit.

Veertien dagen waren na de feesten verloopen. Met koortsachtigen ijver had Marcella hare lessen hervat.
Voor dag en dauw stond ze op. Als Dengkil's sierlijk figuurtje in hare korte lichtgebloemde batisten kabaya op den middenweg der alloon-alloon verscheen, begeleid door den dienstdoenden magang als pajongdrager en de adellijke peelnoote, die met lei en boeken was belast, had Marcella al eenige uren in loom nietsdoen in de voorgallerij doorgebracht. Met apathische onver

[136:]

schilligheid sloeg ze het ontwakende leven daar buiten gade. Ze wist precies, hoe laat N omèk, de waronghoudster op den hoek het vuur aanstak, om haar grooten aarden kwali met boeboer te koken; ze kende het uur waarop in het As istentsgebouw de vleugeldeuren met luid gekraak geopend werden, en de matineuse gebieder in de voorgallerij verscheen, al staande zijn koffie dronk en met rusteloozen stap, geheel in gedachten, den blik strak op den grond gericht, de kronkelpaden van den uitgestrekten tuin doorliep.
Alleng kwam de tijd, dat het kampongvolk nog druipende van 't zwembad, zich rondom de warong schaarde, waar het de heete pap van rijstmeel en santen, met een paar schijven bruine goela arèn vermengd, al hurkende, uit handig tot schuifjes gevouwen pisangblaren opslurpte en zich dan behagelijk aan een kop dampende koffie te goed deed.
Klokslag zeven verscheen commandant Nagel met zijne blootvoetige vaderlandsverdediger die hier onder den lommer der waringins tot flinke soldaten gedrild werden. Doch de in den dienst der kompanie vergrijsde onderofficier vatte zijn taak nogal gemoedelijk op, zonder overdreven ijver noch overhaasting. Soms sloeg hij, zijn pijpje rookend, een vierkantje om de alloon-alloon, of hij stond in de chaduw der hooge muur een praatje te maken met Latuperissa, den klerk van 't Assistentsbureau die in slaapbroek en kabaya eens naar de pradjoerits kwam kijken. Terwijl de

[137:]

opperbevelhebber zich op de hoogte stelde van 't nieuws van den dag, stond de Inlandsche korporaal voor de gelederen en nam het commando over. Zijne bevelen in verradbraakt Hollandsch: Hop rèès! (Hoofd rechts!) en Goeër-hop skodèr! ('t Geweer op schouder) klonk zijne bruine landgenooten vertrouwelijker in de ooren, dan het in vreemden tongval uitgeroepen Koeterwaalsch.
Zoolang de dag met zijne beslommeringen haar geen tijd tot mijmeren liet, was Marcella opgewekt, onvermoeid in 't beoefenen van haar taak, doch de blijmoedige kalmte, die onwrikbare standvatigheid, gepaard met een eindeloos geduld, die zulke schitterende resultaten hadden opgeleverd bij de opvoedingder ongedurige Beelaartsen, hadden plaats gemaakt voor prikkelbare overhaasting, zoodat de bedaarde leerlinge soms hartkloppingen kreeg uit vrees voor eene berisping.
En 's avonds, bij 't muziekonderwijs, kostte 't Marcella eene groote overwinning, om de noodige kalmte te bewaren. Het duurde haar veel te lang, eer het aan de eentonige, droomerige klankg luiden der gamelan gewende oor van het Inlandsch meisje, den zin van eene eenvoudige Westersche wijs vatte. Een bloedgolf overstroomde het gelaat der onderwijzeres, de donkere wenkbrauwen trokken zich dreigend samen, ongeduldig slaakte ze een kort afgebroken zucht, al Dengkil's kleine lenige vingers slechts noten speelden, zonder gevoel.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina