doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

M.C. Frank: Leonore's huwelijk. Nederlandsch-Indisch verhaal
Leiden: D. Noothoven van Goor, 1879


Wederom is de dag drukkend heet geweest; in den namiddag heeft een onweer vergezeld van een frissche regen bui, de smachtende natuur en de afgematte menschen verkwikt.
Nog sidderen heldere droppels aan de hartvormige bladeren der lindeboomen voor Leonores vensters, en weerkaatsen duizend kleuren in de stralen der ondergaande zon, die van achter de wegdrijvende onweerswolken te voorschijn is getreden. Een luwe wind speelt door 't gebladerte en de lange ranken van 't klimop, dat langs de stijlen van balkon en vensters boogvormig opgeleid is, wuiven

[178:]

ritselend heen en weer. 't Ruischen der rivier, en 't gezang van eenige spelevarenden, die in bootjes voorbijglijden, klinkt als een zacht, sussend wiegelied in de stille kamer waar Leonore wacht. Langsaam daalt de schemering en hult rivier, kade, schepen en bootjes in schaduw; als vurig glimmende sterren duiken lichten op uit het duistere water: 't zijn de lantaarns der vaartuigen die voor anker, of langs den oever liggen.
Ginds komt een groot gevaarte aan; hijgend en sissend, als een reusachtig monster nadert het, een donker lichaam op den duisteren achtergrond; twee vuren, als gloeiende oogen, rood en brandend, vliegen langs de rivier en verlichten voor een oogenblik den omtrek der stilliggende schepen, die zij voorbij spoeden. Een schel gefluit, dichte witte dampwolken die zich in de toenemende duisternis verliezen, berichten de aankomst eener groote stoomboot. Er ontstaat leven en bedrijvigheid op de zoo even nog zoo stille kade, en zelfs op 't voorplein van 't hótel, dat reeds in slaap scheen te zijn. Een rijtuig, de diligence van 't hótel, rolt den weg op, naar de aanlegplaats toe, om mogelijke gasten te halen.
Leonore is uit haar diep gepeins ontwaakt.

[179:]

De hitte van den dag had haar nog meer dan gewoonlijk afgemat; het onweer had de zenuwachtige spanning, waarin ze sinds zoolang was, vergroot; doch de koele, verfrisschende regen en de avond wind hadden haar verkwikt en opbeurende gedachten ingegeven.
't Was de achtste dag, lang kon 't niet meer duren, eer Günther terugkeerde; "waar kon men nu al niet heenreizen in acht dagen?" mijmerde zij. "In elk geval zou ze vóor den nacht een brief of telegram hebben - kwam de postbode niet tegen tien uur? En ja, een blik op de pendule zeide 't haar, "'t was half elf bijna: half elf? Dan kwam er niets meer, dan was 't voor heden gedaan met hopen, dan moest zij den langen, meestal slapeloozen nacht weer ingaan, vol angst en vrees, vol vreeselijke droomen en smartelijke herinneringen… Doch de pendule was misschien voor? En haar horloge dan?" Zij drukte op de veer en langsaam, als om haar kwellend ongeduld te vermeerderen, sloeg het elf helderklinkende slagen. Zij schelde om licht en trad naar 't balkon; de avondlucht was haar verboden, maar wat stoorde haar dit? Elk oogenblik daar doorgebracht, zou den duur van den

[180:]

langen, bangen nacht verkorten; en misschien, misschien zou de laatste trein, die om half twaalf kwam - wie weet - Günther - of Günther met hém - aan brengen?
Er was beweging op de kade: de schoone, frissche nacht had velen naar buiten gelokt. Hand in hand, zacht zingende, drentelden enkele paren voorbij; arm in arm, in lange rijen, trok een gezelschap zingende ambachtslieden de kade langs: hier en daar hoorde men de tonen eener viool, of de klagende stem eener fluit. Daar ginds bij de aanlegplaats bewogen zich de lichten van rijtuigen heen en weer; een er van, 't had groene lantaarns, reed regelrecht op 't hotel toe; al nader en nader, zoo snel het kon, met de hoog opgeladen vracht koffers.
"Reizigers voor 't hotel!" zuchtte Leonore, en haar blikken zwierven weer verder weg, naar de donkere rivier, zonder te letten op 't drukke geloop beneden op 't voorplein, waar de hotelhouder en zijn kellners in een groep bijeen stonden om de diligence af te wachten.
"Hoe laat komt de laatste trein hier aan?" vroeg zij de kamermeid, die bezig was de jaloezieën te sluiten, en nu wachtend achter haar stond, gereed om ook dit venster voor

[181:]

den nacht te sluiten, zoodra 't der dame behagen zou, binnen te gaan.
"O, pas om half twaalf, mevrouw; en 't is nu eerst elf uur, nog een vol half uur."
Met een diepen zucht wendt Leonore zich om, en wil 't balkon verlaten; juist rolt de diligence met de groene lichten 't voorplein op. Er ontstaat een kleine opschudding: knechts en kellners spoeden zich om bagage en reizigers in ontvangst te nemen; er zijn er vele, de diligence is volgepropt: wat scheelt het haar, die sinds zoo lang wacht? Wie zij met zooveel zielsangst wacht, die zijn er toch niet bij Wacht! Luister! Die ruwe, joviale stem! "Kamer No. 6, 1e étage!" klinkt het.
Als een standbeeld zoo roerloos staat Leonore wanneer zij die stem verneemt; krampachtig strengelt zij de handen ineen, zij spert de oogen wijd open, doch haar blik is beneveld; de lichten op de tafel, de heele kamer, de meubelen, alles schijnt een woesten dans uit te voeren om haar heen; zij alleen moet stilstaan... Daar komen haastige voetstappen langs den houten gang; twee paar - of zij dien éenen stap kent? Zij wil voorwaarts treden, maar zij kan niet.... zij wil roepen, - doch haar stem schijnt verloren, beklemd in de borst, die hijgend op

[182:]

en neer vliegt. - Men klopt…
De deur wordt geopend zonder dat de kloppenden op 't "binnen!" hebben gewacht... Twee gestalten - zij kan ze niet onderscheiden, want nu wordt alles, alles, nevel en duisternis om haar heen. Zij doet wankelend een stap vooruit, doch nog éen, en zij zou vallen! Vallen? neen! Sterke armen omstrengelen haar tenger, uitgeteerd lichaam, sterke armen dragen haar naar eene rustplaats, en hoewel haar oogen niet zien kunnen, wie die armen toebehooren, toch verneemt haar oor in de welbekende stem de woorden, de bede:
"Leonore, mijne Leonore, mijne vrouw, vergeef, vergeef…"


inhoud | vorige pagina | volgende pagina