doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Dé-Lilah: Mevrouw Klausine Klobben op Java (deel 1)
Utrecht: H.Honig, 1899


[63:] DERDE HOOFDSTUK.
BUITENZORG. DE PLANTENTUIN. DE LANDBOUWTUIN. HET KERKHOF. HET KRANKZINNIGENGESTICHT.

 

De achtuur boemeltrein bracht mij den volgenden morgen naar Buitenzorg. Bijna was ik te laat gekomen, want Marie zou me weg brengen, en die kon haar hoed niet goed vast maken, zoodat zij erg zenuwachtig werd, en mij ook maakte.
"Ga dan toch zonder hoed mee," zeide ik geërgerd. "Je zult zien, dat ik den trein mis." De Laan was intusschen al vooruit gegaan om de bagage te bezorgen.
Eindelijk zaten we in den wagen en reden wij, ventre a terre, naar 'tstation. Daar was de boom gesloten, en de trein stoomde ons voorbij. "Daar heb je 't al,"dacht ik. De trein gaat zonder mij naar Bogor. In vliegende vaart snelde de wagen naar 't station Weltevreden, waar wij de Laan zagen staan, die ons toewenkte.
"Waarom komen jullie zoo laat," was zijn verwijt.
"De hoed van Marie," antwoordde ik hijgende.
"Gauw, hij belt al,"zeide hij en duwde mij voort, "hier is een kaartje tweede klasse, de bagage is bezorgd, hier heb je 't recu en stap nu maar in."
Ik kon hem nog net een hand geven, en een bedankje stamelen; ik wilde Marie nog een kus geven, maar daar was geen tijd meer voor. Ik struikelde over een paar lange beenen, die aan een jongmensch toebehoorden, zei

 

[64:]

 

"pardon,"en hij "auw" en toen wenkte ik de Laan met zijne vrouw door het raampje een vaarwel en tot wederziens toe. Voort ging toen weer de trein en ik zag ze niet meer.
Wij reden nog een heel eind door de stad, doch kwamen spoedig daarop buiten. De trein deed een menigte halten aan; ik geloof zoowat tien, die echter geen van allen belangrijk of vermeldingswaardig zijn.
Alleen Depok is een aardig plaatsje, en bekend door zijn aardewerken, die zeer sterk en duurzaam zijn. Men maakt daar gendies, en prachtige mooie bloempotten, die te Batavia en in omstreken algemeen gebruikt worden. Ook is daar een groot zendelingstation.
Om half elf kwamen we te Buitenzorg aan. Eerst zorgde ik voor mijne bagage, die ik in een dos-a-dos stopte, daarop stapte ik in een ander rijtuig.
Tot mijn genoegen bemerkte ik, dat de voertuigen hier comfortabeler waren dan te Batavia, en ook, dat zij met twee paarden bespannen waren, omdat het terrein hier al zeer stijgende is.
Ik wilde logies vragen bij de familie Kolff, die oude bekenden van mij waren, en die, dat wist ik, te Buitenzorg woonden; doch ik wist niet waar. Ik noemde den naam aan den koetsier, en duidde hem uit, hoe de oude heer Kolff, want een oude heer is het, met wit haar en dito knevel, er zoo wat uitzag. Hij begreep het gauw, want Buitenzorg, is nu niet zóó groot, of de inlanders en vooral de dos-a-dos koetsiers weten heel goed, waar de Europeanen wonen.
Hij bracht me nu bij een allerliefst klein huisje, met klimop begroeid, en daar zag ik dadelijk in den tuin het vriendelijk gezichtje van Anna, mijne oude kennis. Zij scheen zeer verbaasd, maar ik riep haar uit de verte al toe.
"Anna! ken je Sientje Klobben van Deh niet meer?"
"Ja, mevrouw Klobben! Welke wind u hier naar toe waaien?"
En zij omhelsde en kuste me, en was erg blij dat ze mij weer eens terug zag.
"Heb je een hokje voor me?" was mijn eerste vraag, "want ik ben liever bij jou, dan in een logement"
"Natuurlijk Sientje hier blijven. Straks Kolff komen, Kolff ook blij, zien Sientje."
Wij gingen naar binnen en hadden elkander zooveel te vertellen, dat het dra een gevraag over en weer was van belang.

 

[65:]

 

Ik was spoedig uitgepakt en verkleed, kreeg- een lief kamertje, en toen ik beneden kwam en Kolff er was was 't stelletje compleet.
Hij was heelemaal niets veranderd, en nog altijd de dezelfde, goede, oude Papa Kolff.
Wij zouden des middags gaan wandelen, maar jawel, het hoefde met want het regende dat het goot, een eigenaardigheid van Buitenzorg! Daar regent het namelijk bijna iederen dag. Wij moesten dus thuis blijven, waardoor ik gelegenheid had, mij weer aan vruchten te goed te doen Buitenzorg levert nog meer vruchten op dan Batavia en ze zijn er nog goedkooper.
Reeds van uit den trein, toen die door de kampongs reed, had ik aan weerskanten ramboetan-boomen gezien zwaar beladen, en overal gestut. Het was een prachtig gezicht; men zag niets anders dan de vuurroode vruchten; de bladeren waren bijna niet zichtbaar.
Anna had alle mogelijke vruchten in huis. Wij begonnen met doeriaan daarna aten we ramboetan en pelassen, mangistan en doekoes.
Den volgenden morgen stelde de oude heer mij voor, om met hem naar den plantentuin te gaan en meteen het paleis van den gouverneur-generaal te gaan zien. Anna kon niet mee; zij had geen kokkin en moest dus zelf koken. Wij reden eerst door Tjikemeuk, eene mooie Europeesche wijk met links en rechts fraaie heerenhuizen, toen voorbij het kerkhof. Mijn gastheer vraagde of ik niet even wilde afstoppen om het te zien. Natuurlijk wilde ik dat gaarne. Wij gingen dus naar binnen en ik vond, dat alles er keurig en kraakzindelijk uitzag. Men zag er geen grashalmpje op den weg en alle monumenten waren schoon en helder wit gekalkt.
Men merkt wel, dat het te Buitenzorg een heerlijk klimaat is, want om te oordeelen naar het kerkhof, sterven er met veel menschen.
"Hier heb ik nu mijn plaatsje uitgezocht," zeide de oude heer, en hij wees op een plekje onder een grooten waringinboom, met volle neerhangende takken.
"Foei, papa Kolff," zeide ik, daar mag u helemaal nog niet aan denken. U hebt minstens nog dertig jaren voor u."
"Ik word geen honderd jaar!" zeide de oude heer. "Als ik 70 oud ben of 75 hoogstens, dan mag vriend Hein me weghalen. Maar, ik wil nergens anders begraven worden dan hier te Buitenzorg."

 

[66:]


Voor wij aan den plantentuin kwamen, reden we langs de sociëteit. Hoe lief ligt het gebouw daar, op het glooiend terrein, met het kort gemaaide gras! Daarna reden wij een laan door met hooge boomen; de ingang van den plantentuin. De oude heer wees mij het huis aan van den directeur, den heer Treub, dat daar dichtbij gelegen is.
O! wat was het hier verrukkelijk mooi! Ik kon geen woorden vinden om uit te drukken wat ik eigenlijk gevoelde. Aan den eenen kant het paleis van den gouverneurgeneraal, een kolossaal groot, wit gebouw, half verborgen tusschen de hooge boomen, en voor ons de vijvers, die steeds toevoer van water krijgen, want het terrein is hier heuvelachtig en overal heeft men stroomend water. Vandaar ziet men de Victoria Regia bloeien, terwijl het water als 't ware bezaaid is met lotosbloemen. Tegenover dien vijver staan honderdjarige waringinboomen, met kruinen, die hoog ten hemel groeien en waaronder banken staan, waaromheen jonge meisjes en spelende kinderen zich vermaken. En over dit alles ligt een waas van vreedzaamheid en behagelijkheid. '
Ik bewonderde de Victoria Regia en de lotosbloemen. Hebt ge ze wel eens gezien, lezer? Het zijn net veeren, fijn en teer; precies de omgekrulde veeren van eene duif. Men heeft ze in 'twit en zacht rose.
Het spreekt van zelf, dat wij gingen wandelen, daar ik alles wilde zien en bewonderen. Ik begon met het groote bed lanas, op 't oogenblik de modebloem van Java. In Europa noemt men haar gras-Iris en vindt men ze in velerlei kleuren, waarvan echter rood de hoofdkleur is. Men ziet ze ook nog in 't geel en oranjerood. Mooi vind ik die bloem echter niet en ik kan niet begrijpen, hoe 't komt, dat zij nu zoo gewild is, en dat men er schatten voor uitgeeft. Zij staat in mijn schatting toch verre onder de roos. Deze is en blijft bij mij de Koningin der Bloemen.
Neen, de serre met de begonia's en chevelures interesseerden mij meer. Wat een pracht en wat een verscheidenheid van plantjes! Ik had den heelen morgen wel daar willen blijven om die pauwstaarten, die speldenknoppen, de Victorias enz. te bewonderen. Maar zooveel geduld mocht ik van den ouden man natuurlijk niet vergen. Ik zag er nog de vleeschetende bloem en had het geluk om te zien, hoe een vlieg zich in den kelk zette, en hoe de bloem zich daarop sloot. Zij opent zich niet eerder, voordat het arme beestje heelemaal is verteerd. Ook is er een

 

[67:]

 

groote bloem van ik weet niet hoeveel voet lengte ik geloof dat m tot de familie der Kaladiums behoort
De heer Kolff bracht mij nu bij een plek, waar een pisangboom staat, met één vrucht, maar zonder bladeren Men zou zweren, dat de boom geheel dood is; dat is echter volstrekt niet het geval. Of de pisang echter eetbaar is, daar twijfel ik aan.
Van hier gingen we door andere paadjes naar de afdeehng der orchideeën. Nog nooit had ik zulk een pracht gezien, hoewel ik ze later nog mooier zag in den gouvernernente plantentuin te Tjibadas op den Gedêh. Voorloopig echter, niet wetende, dat er ook hierin baas boven baas was, vond ik deze collectie al prachtig. De planten zelf waren over 't algemeen schraal, de bloemenpracht daarentegen des te schitterender. Trossen met witte bloemen, precies duitjes em een geur om zich verspreidende, zacht en lieflijk, hingen aan de takken, en aan andere zag men roode, blauwe en lilabloemen. Hoe is 't mogelijk, dacht ik, dat een plant zoo tieren kan, bijna zonder aarde of zon, want orchideeën groeien immers aan den stam aan een boom in het ondoordringbaarste bosch, waar bijna geen zonnestraaltje in kan doordringen!
Dicht in de nabijheid der orchideeën staat een koepeltje met een tafel en banken, waar wij ons neerzetten en van waaruit wij een verrukkelijk schouwspel hadden op een vallei die ook geheel met bloemen en sierplanten bezaaid is. Door dat ravijn stroomt een kali, een echte bergrivier die met groote steenen als bezaaid is. In de verte zag men kleine en grootere bergen liggen.
"Vindt je 't niet verrukkelijk mooi?" vraagde Papa Kolff. "t Is hier beter dan in Deli, niet?"
Ik knikte alleen sprakeloos met het hoofd. Of het mooi was? O! hier in Buitenzorg zou ik wel willen wonen, en dan dagelijks in den plantentuin doorbrengen. Want dat is getolereerd, en menige huismoeder, gaat er des morgens met hare kinderen heen, neemt er haar werk mee en het ontbijt, dat de kinderen er spelenderwijs oppeuzelen. Het is er ook zeer frisch er, is veel schaduw, en de kinderen kunnen er naar hartelust spelen en ravotten zonder een ongeluk te krijgen! Neen die plantentuin van Buitenzorg, is bepaald eenig op heel Java!
"Kom, nu zal ik je de rozenafdeeling laten zien," zei de heer Kolff, nadat we voldoende waren uitgerust. Ook moet je de graven in het bamboebosch bezichtigen, die zijn zeer intererressant."

 

[68:]

 

Zoo gezegd, zoo gedaan; dus gingen we naar de afdeeling der rozen. Dit is een plek, waar links en rechts rozen geplant zijn, waar men als 't ware in een der perzische rozentuinen loopt, behalve dat daar alleen roode te vinden zijn, en men hier alle mogelijke kleuren door elkander geplant heeft. Alle soorten zijn er bij elkaar; zoowel de perzische als de geele, de malmaison, als de gloire de Dyon. En alles bloeit, en verspreidt een geur om zich heen, dat men zich in 't Paradijs waant
In 't midden dezer heerlijkheden, staat een gedenkteeken, opgericht voor de nagedachtenis van Teijsmann, die zeer veel voor den Plantentuin gedaan heeft De heer Kolff, plukte een geele rozenknop voor mij af, die ik tusschen mijn ceintuur stak.
"Dat mag eigenlijk niet," zeide hij, "als men dat ziet word ik beboet, zie maar, daar staat overal aangeschreven, dat men geene planten zelfs aanraken mag."
"Nog al natuurlijk," zeide ik, «verbeeldt je, dat iedereen de vrijheid nam om maar naar hartelust te plukken en te rampassen, dan zou er van den heelen tuin spoedig met veel meer overblijven.".
We gingen nu naar het bamboebosch, waar een smal paadje doorheen loopt, en waar eenige Gouverneurs begraven liggen. Het zijn oude graven, niet veel in getal en de plek waar zij liggen is vrij vochtig, doordat er weinig zon door de bamboe heendringt. Neen, dan is het op het kerkhof te Buitenzorg gezelliger, en warmer.
Ik keek op mijn horloge, en toen ik zag, dat het al half twaalf was en bemerkte, dat mijn gastheer hard naar zijn paitie verlangde, zeide ik:
"Zullen we 'tnu maar voor gezien houden, en naar huis gaan?"
"Ja, dat is goed. Maar dan zullen we eerst de voorzijde van het paleis gaan kijken, en de hertenkamp."
"Mogen we het inwendige niet bezichtigen? vraagde ik, want ik was natuurlijk zeer nieuwsgierig hoe of ter van binnen wel zou uitzien.".
"Neen, dat mag niet, Niemand mag er in.
Wii reden toen verder, eerst langs de stallen, toen voorbij de voorzijde van het paleis. Het is een langwerpig gebouw, van buiten geheel wit, met in 't midden een hooge trap Dit is alles, wat ik er van zeggen kan.
Wii gingen door de hertenkamp, waar honderden van die beesten rondliepen, meest allen damherten, bruin met

 

[69:]

 

witte vlekken. Wat waren die diertjes toch tam; er was geen kwestie van, dat ze voor onze kar uit den weg gingen, het ratelen der wielen verschrikte ze volstrekt niet en ze bleven gewoon in clubjes staan, en keken ons met hunne groote oogen verstandig aan.
Heel wonderlijk en interessant, waren de boomen die we nu voorbijreden, waarvan de moederboom niet alleen geheel dood was, maar zelfs niet meer in den grond vast zat, zoodat de boom als gedragen werd door de kinderen, allemaal dunne takken, die in den grond wortel geschoten hadden. Zoo waren er verscheidene; daarom het ik den wagen ophouden, om 'teen en ander eens nauwkeurig op te nemen. Wij reden nu de poort uit, sloegen een anderen weg in, en gingen voorbij de kazerne, die er netjes uitziet.
Door het officierskampement reden we toen naar huis waar Anna ons met het eten wachtte, 's Middags regende het natuurlijk weêr baksteenen; van wandelen kon dus weer geen kwestie zijn. En ik verlangde er nog wel zoo naar den Salak en den Gedéh te zien! Ik had die van uit landjong Priok reeds zoo bewonderd, doch de lucht was nu steeds zoo bewolkt, dat er geen denken was ook maar iets van die bergen te zien.
"Je moet vroeger opstaan," had Papa Kolff al tegen me gezegd. "Om half zes des morgens kan je ze duidelijk zien. Als ze dan een slaapmuts op hebben, dan komt er al vast regen."
Ik besloot daarom den volgenden morgen vroeg op te staan, en verzocht Anna mij te wekken.
"Ach, jijzelf slaapmuts,"had Anna mij gezegd, "slapen maar tot 7 uur."
Zij wekte mij echter toch, en nu had ik gelegenheid de bergen prachtig en helder voor mij te zien. Zij zijn tot aan den top toe begroeid en worden ook aan alle kanten beplant.
Zij voorzien de afstroomende rivieren overvloedig van water, zelfs veroorzaakt die groote toevoer in de Westmoeson dikwijls overstroomingen. De Tjiliwoeng zet somtijds geheele kampongs van de stad Batavia onder water. Natuurlijk hadden die twee reuzen weer slaapmutsen op. Dus s middags weer regen!
Er zijn in de omstreken van Buitenzorg en meest allen aan den voet van de bergen, of op de bergen zelf, een menigte landgoederen, die door de landheeren zelf worden

 

[70:]

 

bestuurd, zooals Pondak-Gedéh, Tjiomas, Tjisaroea Tjitrad enzoovoorts, waarop koffie, thee, suiker, kaneel en andere gewassen geteeld worden.
Dit een en ander vertelde de oude heer mij en ik schreef natuurlijk alles dadelijk in mijn journaal. Ook bracht hij mij den volgenden dag naar het landgoed Pondak-Gedéh dat ten Zuiden van Buitenzorg ligt, en waar achter de woning van den landheer der plaats Artja-Domas ligt. Wij gingen bij het landgoed niet aan, hoewel ik het natuurlijk dolgaarne gewild had, maar mijn geleider had er geen lust in. Het was alleen maar om mij de beelden te laten zien, die zich daar bevinden, en die, zooals de Soendaneezen zeggen, den koning Siliwangi voorstellen, den laatsten vorst van het rijk Padjadjaran.
Nu veel bijzonders was het niet Als ze mij ooit op deze wijze zouden willen afbeelden, dan zou ik er feestelijk voor bedanken; mijne nakomelingschap zou zich voor zulk een betovergrootmoeder zeker schamen. Dat noemen ze nu kunst, zoo'n beeld met het hoofd, of liever gezegd den kop, dicht bij de schouders, de beenen krom opgetrokken, en met een kromme lijn over het gezicht die den mond voorstelt Enfin, men vindt het misschien alleen bij vorstelijke geslachten; bij hun hoort het zeker zoo.
"Ik blijf nog één dag papa Kolff," zeide ik den volgenden dag tegen den ouden heer, „want ik wil nog gaarne het krankzinnigengesticht bezoeken en ook den cultuurtuin. Dus als u me zoudt willen vergezellen, dan zal mij dit zeer aangenaam zijn. Natuurlijk deed hij dit, want mijn oude vriend was de welwillendheid en hulpvaardigheid zelve.
Den volgenden dag togen we dan ook op reis, het allereerst naar het krankzinnigengesticht. Er was daar een kennis van mij, die ik wilde bezoeken. Zoodoende kon ik tegelijkertijd een kijkje nemen in 't gesticht. Want naar ik hoorde was de directeur een alles behalve vriendelijk of voorkomend man, die er niet van hield het Gesticht aan iedereen, die het vroeg, te laten zien, doch wenschte men een bepaalde zieke te zien, vooral als die met gevaarlijk krank was, dan weigerde hij dit nooit.
Wij reden dus naar Tjikeumeuk, en zagen weldra een rij gebouwen, in fraaie tuinen gelegen, voor ons. Aan dezen kant waren de vertrekken der krankzinnigen, en aan de overzijde het directeurshuis, dat omringd is door een groot park, dat ook voor wandelplaats gebruikt wordt. Alles zag

 

[71:]

 

er keurig net uit, zelfs de opzieners woningen zijn geriefelijk en ruim.
Wij gingen nu eene poort binnen, en een der heeren, een klerk geloof ik, ontving ons. Wij vraagden den directeur te spreken, waarop wij in de ontvang- of spreekkamer gelaten werden, een vrij groot, karig gemeubileerd vertrek. De heer, die ons ontvangen had, hield ons gezelschap, en vertelde ons het een en ander. Juist kwam er een verwaarloosd, verwilderd uitziend man aan, op bloote voeten in slaapbroek en kabaya, die er vuil uitzag, en zijn, langen baard in zijne kabaya opgerold had.
"Pas op," zeide de klerk, "dit is een der patiënten!"
De bewuste man kwam naar ons toe, sloeg aan en toen zette hij een bundeltje voor ons neer en maakte dat open. Ik kan niet zeggen, dat ik erg op mijn gemak was; de man zag er tamelijk woest uit, doch een wenk van den opziener beduidde mij, dat er niets geen gevaar was. Wij waren toen zeer benieuwd om te zien wat er uit dien bundel komen zou, doch wie besclrrijft onze verbazing, toen we niets anders dan oude sloffen en schoenen zagen. Hij liet ze ons nu paar voor paar zien en vraagde ons met een vlaamsch accent of we daarvan wat wilden koopen.
Ik keek den opziener aan, die "neen" schudde.
Ik zei dus ook "neen"en nu werd onze arme schoenenkoopman kwaad, stond driftig op en zeide, "dat hij ons bij den directeur zou aanklagen."Hij stond dan ook op en liep haastig weg. Andere figuren kwamen voor hem in de plaats; de meesten zagen er bleek, haveloos en verwilderd uit, en werd mij gezegd, dat daaraan niets te doen is, want dat de zieken zich zelf zoo haveloos maken. Een jongmensen was er bij, dat bijzonder mijne aandacht trok. Hij was lang en zeer bleek, en toen de opziener mij zijn naam noemde, hoorde ik, dat het de zoon van een zeer hoog geplaatst persoon was.
De opziener liet ons nu de magazijnen zien, waar de kleêren en andere huishoudelijke artikelen, zooals keukengerij, lampen enz. bewaard worden.
Eindelijk kwam de directeur, een vreeselijk norsch, onsympathiek uitziend man. Wij stelden ons voor, waarna ik permissie verzocht, om een dame, die ik kende, te mogen bezoeken.
Hij stond het nog al vlug toe en riep een der opzieners, die ons naar een spreekvertrek in de damesafdeeling geleidde. Weldra kwam de bewuste dame, die ik in al haar schoon-

 

[72:]

 

heid en fleur gekend had, die gehuwd was met een flinken man met goede positie door wien ze werd aangebeden. Langzamerhand was zij eerst vreemd geworden, en in zichzelve gekeerd. Zij kreeg daarop eene zenuwziekte, die in totalen waanzin overging, zoodat men het niet raadzaam meer achtte haar vrij te laten rondloopen. Zooals ik hoorde, was die waanzin nu overgegaan in een groote dofheid, die haar totaal ongevoelig maakte voor alles wat haar omgaf.
Ik vond haar weinig veranderd, bijna nog net zoo mooi als vroeger. Alleen was zij bleeker van kleur geworden; zeker omdat zij weinig in de open lucht kwam, en was er iets idiootachtigs in de vroeger zoo levendige oogen gekomen.
"Dag mevrouw," zeide ik opstaande en naar haar toeloopend. Ik nam hare handen, die ijskoud waren, in de mijne. Zij antwoordde echter volstrekt niet, en het mij stilzwijgend begaan. Ik bracht haar naar een stoel, en het haar daarop plaats nemen. Zij deed dit zeer gewillig, strak voor zich uitkijkende en haar zakdoek tot een bal in elkaar frommelende. Ik richtte een menigte vragen tot haar, maar zij het ze allen onbeantwoord.
Vragend keek ik den opziener aan, en deze zeide, dat dit altijd zoo was; zij verkeerde steeds in een doffe in zich zelfgekeerdheid. Ik had innig medelijden met dit arme schepseltje, dat zoo jong en mooi, nog zoo volop van 't leven had kunnen genieten; maar den armen echtgenoot, die op deze wijze voor zijn leven gebonden was, beklaagde ik nog meer. Meer dan dit kreeg ik van 't krankzinnigengesticht niet te zien, dus vertrok ik met papa Kolff, die met het grootste geduld op mij had zitten wachten.
"Zullen we nu nog even naar den cultuurtuin,"zeide ik. "Is u nog niet moe, en is het nog geen bittertijd?"
"Neen, we hebben nog een groot uur," was het gemoedelijke antwoord, "dus nog volop den tijd. We gaan dan door Reboelak, voorbij den witten paal naar huis."
De cultuurtuin is zeer interessant. Men ziet er wel is waar geene fraaie bloemen en sierplanten, maar daarentegen vele nuttige boomsoorten. Wij wandelden door den heelen tuin, zagen er de koffie- en theestruiken, de vanille, de orchidee, de palla en de foelie, de kruidnagelboom en de peperplant Kortom, het was zeer aardig.
Wij waren nog niet lang in den tuin, toen ik aan de slaperige oogjes van papa Kolff bemerkte, dat het bittertijd was en commandeerde ik dus naar huis.

 

[73:]

 

Op weg daarheen zagen wij langs den weg een menigte leege huizen, waar overal het plankje "te huur," was opgehangen.
Over 't algemeen had Buitenzorg een zeer gunstigen indruk op mij gemaakt. Eigenlijk gezegd, is het er prettiger wonen dan op Batavia, het klimaat is er koel en gezond, en wil men eens een pretje hebben, welnu, in een uur is men te Batavia.
Overigens zijn er te Buitenzorg ook amusementen genoeg, want, omdat het de residentie is, en de GouverneurGeneraal er woont, zal geen enkele troep verzuimen er heen te gaan en er uitvoeringen te geven.
Den volgenden dag nam ik een hartelijk afscheid van mijn ouden vriend en zijne vrouw, en reisde ik naar Soekaboemi.



vorige pagina | inhoud | volgende pagina