doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Kijkjes in onze Oost
Leiden: Sijthoff, 1880


Tony en zijn zusje Jetje waren op een middag heel achter in den tuin gaan spelen.
O ze hadden zoo'n pret; er waren zulke mooie bloemen in het gras, die plukten ze samen, en zoo gingen ze verder tot aan den grooten pisangboom, die aan het einde van den tuin staat. Daar geeft Jetje een gil en Tony kijkt angstig rond; en zie, vlak bij Jetjes hand kruipt een groote, groene slang.
"Kom Jetje!" roept Tony: "loop gauw weg"- en hijzelf zet het op een loopen.
Dat was nu niet heel mooi gedaan van Tony, hij zag immers wel hoe zijn zusje geschrikt was en niet durfde opstaan. De slang kwam al dichter en dichter bij, en eindelijk stond Jetje op en nu kon Tony wel heel hard roepen van: "Toekoeng, toeloeng! Oeler!"[Help, help, een slang!] en ondertuschen kroop de slang uit het gras op den weg, de kinderen achterna. Daar komt hulp aan; 't is de goede Kebon met een groote zeis.
Nu durft Tony er wel bij komen en zegt dat hij niet bang was, en als hij maar een stok had gehad dan zou hij de slang even goed hebben doodgeslagen als Kebon.
Gelooft ge dat ook?
En nu gaan ze naar huis terug; Kebon draagt de slang aan de punt van zijn zeis en als ze thuis komen en de geschiedenis aan Papa en Mama vertellen, zou men haast gaan denken dat het Tony is, die zijn zusje heeft gered.
Maar Jetje kan ook wel praten en ze szegt tot haar broer:
"Neen Tony, als ik niet zoo gauw geschreeuwd had en Kebon niet bijtijds gekomen was, dan had die oeder ons stellig gebeten."
"Weet je wat, kinderen," zegt Mama, "kibbel nu maar niet daarover, doch bedank Onzen Lieven Heer, dat Hij u van een groot gevaar heeft gered."
En zoo deden zij het ook en Mama dankte zeker het hartelijkst den goeden God omdat haar lievelingen gespaard waren.


inhoud | volgende pagina