doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Fenna de Meyier: 'Een Keerpunt'.
In: Eigen Haard. Geillusteerd Volkstijdschrift. januari-februari 1908


[97:] V

De portier van het hôtel verwees hen naar de zoogenaamde converstaiezaal, een klein, donker en smakeloos ingericht vertrek. Stijve gordijnen onderschepten het middaglicht. Thera kon, binnenkomend, eerst niets onderscheiden, toen zag hij hoe een donkere vorm zich los maakte van de omgeving en haastig naar voren trad. De portier draaide aan een knopje van 't electrische licht en in den plotseling zich door de kamer verbreidende glans zag zij haar broer: een korte ineengedrongen figuur, paffig dik, met een rood, opgezet gezicht waarop een schuchter, eenigszins bête glimlahcje weifelde.
"Ben je daar weer, Parvé?" vroeg hij aan Marcel, die voor Thera stond.
"Ja. Hier is Thera van Diemen."
"Dag Herman. Ken je me nog?" Zij stak haar hand uit, die hij aarzelend vatte. "Ik had je waarachtig niet herkend," zei hij met een zenuwachtige vroolijkheid, "je was ook zoo'n klein meisje, toen ik je 't laatst zag. Waar is Jacob?" viel hij zichzelf in den rede, "kind, waar zit je?"
Een kleine jongen sprong te voorschijn.
"Ik zat daar achter die stoel, Papa," ze 't kind, schalks lachend. "Jacob was weg en Jacob komt terug."
"Zeg die dame eens goeden dag. Dat is nu tante Thera, waar ik je in den trein van verteld heb, weet je nog?" Het was een opvallend mooi kind, met bruin krulhaar, een zachte, fijn dooraderde huid, groote, schitterende oogen en een warm rood mondje.
"Krijg ik een zoentje van je, Jacob?" vroeg Thera, hem naar zich toe trekkend. Gul sloeg het kind zijn armpjes om haar heen en zij voelde de zachte aanraking van zijn frissche lipjes op haar wang.
"Ik vind 't zoo knap, dat je zoo goed Hollandsch praat," zei ze liefkozend.
"Ik spreek liever Duitsch, dat is makkelijker," zei hij, "maar tante... mamma kon 't ook wel..."
Zij keek even op en ontroerde toen zij de smart zag op Hermans's gezicht.
"Je begrijpt, Thera, dat ik... om haar... niet eerder kon komen," zei hij met doffe stem. "zij heeft zoo afschuwelijk geleden."
Zij zwegen.
In Thera's hart versmolt iets tot een oneindige verteedering. Zij had gedacht dien broeder te moeten overladen met verwijten, hem het leed aan te rekenen wat hij zijn ouders had aangedaan, en zie, het leven had hem harder getroffen dan zij 't ooit met haar woorden doen kon. Het kind verbrak de stilte.
"Tante, tante Thera... Papa heeft gezegd, we gaan nu ook naar Grootpa toe. Is Grootpa nog niet dood?" vroeg hij geheimzinnig en schuchter.
"Neen vent. Grootpa verlangt heel erg om je te zien. Maar 't is beter dat we wachten tot morgen, want Grootpa is oud en zou misschien schrikken."
"En hoe is mama?' vroeg Herman dof.
"Mama is ook oud geworden. Ze heeft veel last van rheumatische pijnen."
"Spreekt ze wel eens... over mij?"
Thera durfde niet te antwoorden. Het kind redde haar. Met zijn warm handje wendde het haar gezicht naar zich toe en riep: "Tante, tante Thera, in Hamburg zijn veel schepen en we woonden daar zoo hoog, wel vier trappen op." Zij streelde zijn haar. "Vond je 't daar prettig?" vroeg zij zacht.
"O ja, heerlijk. Daar was mama. En ik had ook een aardig vriendje, Fritzchen, daar kon ik zoo prettig mee spelen. En dan was er nog de "Olle Karl", dat was een schoenmaker en die had een tamme kraai, die kunstjes maakte."
"O ja? wat aardig. Nu, later spelen wij samen, hè vent? Je moet altijd bij tante Thera blijven, hoor?"
"En Papa?"
"Papa ook."
"Goed, dan wil ik het wel," antwoordde het kind ernstig.
"Nu ga ik weer," zei ze zacht, zijn handjes losmakend, "morgen vroeg kom ik terug, dan kom ik je halen."
Marcel ging met haar mee. Hij had binnen geen woord

[98:]

gesproken. Toen ze weer op straat waren, was de avond gevallen.
"Mijn God, wat een toestanden!" riep zij nerveus, "dat kind is natuurlijk een onwettig kind... en dat alles moet ik aan Papa vertellen! Hoe zal hij 't opnemen? Zal hij niet opnieuw boos worden?"
"Dat denk ik niet. Tenminste nie tvoor lang," antwoordde Marcel ernstig.
"Vin-je dat ook zoo erg? Hij kan 't immers wettigen."
"Dat is waar, maar..."
"Och ja, hier, met die bekrompen menschen, al die vastgeroeste denkbeelden!" barstte hij in eens uit. "Wat weten ze hier van 't echte leven, ze dommelen hier of doen 't kwaad toch, maar in 't geniep. ik walg van die kleinsteedsche huichelarij."
Zij antwoordde niet op dien uitval.
"Ik kan nu wel alleen gaan," zei ze eindelijk, haastig, "ga jij nu naar huis, Marcel."
"Neen, ik heb niets geen lust om naar huis te gaan."
"Else zal zoo verlangen."
"Maar ik verlang niet naar Else en ik geloof dat 't beter is... als ik... niet meer bij haar terug kom."
"Marcel! Je bent gek! In Godsnaam, zeg ze niet, die krankzinnige dingen! en ga nu, kijk, ik ben er al, ga nu. Waarachtig, morgen heb je berouw over wat je nu zegt. Je weet niet meer wat je zegt."
"Zeker wel. Ik ben volkomen kalm. Maar luister even, Thera, loop niet zoo hard. Ik wou je vertellen van Hamburg, wat ik daar gezien en hoe ik ze daar gevonden heb."
Zij stonden al vóór het huis.
"Ga dan even mee naar mijn zitkamer. Hier op straat kunnen we niet blijven."
Het was misschien maar 't beste alles te zeggen, 't uit te vechten, dacht zij met wanhoopsmoed. Zij ging hem voor en toen zij in haar kamertje 't licht wilde opsteken, zei hij haastig: "Wacht even daarmee, Thera. Ik heb je zooveel te zeggen en dat schelle licht maakt me in de war. Heel rustig, heel kalm wou ik met je spreken. Deze laatste weken heb ik aan ons beiden gedacht, altijd door. Ik heb zoo lang en zoo diep over alles nagedacht, dat ik kalm geworden ben. Ik zal je niets dan heel verstandige dingen zeggen. Maar wat voor den een verstandig is, lijkt den ander misschien krankzinnig."
"Je wou me van Hamburg vertellen," zei Thera in een geweldige zenuwspanning.
"Ik kwam in Hamburg," vertelde hij met een eigenaardige, eentonige stem die later trilde van ingehouden hartstocht, "en ik liet me dadelijk brengen aan 't door ons gevonden adres van je broer. Het was op een vijfde verdieping van een smerig uitziend huis, waar van allerlei menschen woonden, meest werklui. Je broer sprak ik eerst; hij was heel zenuwachtig, zooals je begrijpen kunt, want de vrouw, die tien jaar lang in waarheid zijn vrouw geweest was, lag te sterven.
Ik heb haar gezien. Zij lag in een eenvoudig bijna armoedig en toch intiemlief kamertje. Ofschoon ze vreeselijke pijnen geleden had en nog leed, zag ze er niet wanhopig uit - neen, er ging een soort vrede van haar uit. Het was 't einde van een moeilijk, maar door de grootste liefde geheiligd vrouwenleven."
"Zij was een Duitsche, nietwaar? En hoe lang is ze toen nog blijven leven?" vroeg Thera fluisterend.
"Ja, ze was een Duitsche. Nog vier dagen bleef ze lijden. Ik bracht haar elken dag vruchten of bloemen en die oogen vol innige dankbaarheid zal ik nooit vergeten, Thera. Een keer zei ze nu: "Ik ben ál te gelukkig geweest, - Kun je je dat begrijpen?"
"Ja", zei Thera met een diepen zucht en in haar ziel voelde zij opeens afgunst op die vrouw, die in haar liefde gelukkig was geweest
"Ja, Thera, die menschen hebben 't geluk gekend. Buiten de maatschappij, in armoede en zorgen, in gemis van dikwijls 't allernoodigste, hebben zij gelukkig geleefd met en voor elkaar. Beiden waren uitgestootenen van onze fatsoenlijke samenleving, wezens die door onze kennissen veracht zouden worden als ze hen kenden, maar die voor elkaar 't hoogste en beste en liefste waren wat een mensch op aarde heeft. En samen hadden zij 't kind dat ze aanbaden. Toen ik dat alles zag en voelde, Thera, toen begreep ik pas hoe eng en klein onze begrippen zijn en hoe valsch en huichelachtig onze maatschappij, die dit mooie, heerlijke samenleven veroordeelt en de z.g. fatsoenlijke huwelijken, waarin de echtgenooten zelfzuchtig naast elkaar gaan, of erger nog, elkaar gaan haten, eerbiedigt en goedkeurt. Neen, Thera, ik wil niet meer zulk een onnatuurlijken, oneerlijken toestand als tusschen Else en mij. Het is gemeen en onwaar. Ik wil 't niet langer. Ik wil een scheiding."
"Marcel! Neen, in Godsnaam, doe 't niet! Ik smeek 't je!" Thera stond op en hief haar armen afwerend op. "O, luister toch naar me! Je zegt dat ik invloed op je heb, luister dan! doe 't niet! Maak je zelf en haar niet ongelukkig, ik smeek je, Marcel..."
"O, ik doe 't toch en dan worden wij op de goede, ware manier man en vrouw. Ik zweer 't je, Thera."
Zij voelde zich duizelig worden, maar een onbewuste kracht dwong haar tot kalmte en deed haar woorden zeggen, waarnaa ze niet had gezocht.
"Maar als ik nu eens niet wil?" begon ze heesch, "als ik nu eens te veel loyaliteit beat om een arm schepel dat zich aan mij heeft toevertrouwd en hoe? met zulk een volkomen overgave - zoo laag, zoo min, zo beneden alles gemeen te bestelen?"
"Prachtig!" riep hij bitter, "dat is het lesje van christelijke deugd en zelfverzaking! Maar onwaarheden zeg je toch. Loyaliteit... bestelen! maar m'n lieve kind, je besteeld iemand niet van iets, dat hij niet meer heeft. Else heeft mijn liefde niet meer. Dat is wel hard, maar 't is de waarheid."
"Dat kan wel zijn. Maar het ontslaat je nog niet van je beloften. Is 't waar of niet, dat je haar beloofd hebt haar gelukkig te maken?"
"Moet ik beloften houden door oneerlijk te zijn? Daarenboven, je begrijpt toch wel, dat Else, zoodra ze weet dat ik meer houd van jou, mij onmiddelijk van mijn belofte zal ontslaan. En vind je 't niet eerlijker, beter en zedelijk gezonder om tegen die vrouw te zeggen: "ik houd niet meer van je. Het is beter dat we de waarheid onder de oogen zien. Leven in leugen kan toch niet leiden tot geluk." - Zie je, Thera, dat is misschien een pijnlijke operatie, maar in elk geval beter dan 't laten voortzieken van een wond, die niemand meer genezen kan."
"Hoe weet je dat?"
"Thera, ik weet 't zeker. En zwijg nu, je maakt me dol met die aangeleerde braafheid. Waarom hoef jij te huichelen? Ben je niet sterk genoeg om waar te zijn? Ik heb 't immers wel gevoeld, dat je van me houdt," ging hij voort, zijn arm om haar schouders leggend en haar vaster naar zich toe trekkend bij elk woord, "waarom ben je tegen je zelf, tegen je mooie, heerlijke zelf? Je zoudt je zoo vrij, zoo verukkelijk kunnen ontwikkelen als je maar wilde, als je geest maar niet vast lag in allerlei strikken en banden van een bekrompen zedeleer."
"Marcel, ik kán niet." Zij boog het hoofd en hij voelde dat zij beefde over haar gansche lichaam.
"Je moet!" riep hij hartstochtelijk, "ik wil het en ik

[99:]

heb tot nu toe alles gekregen als ik 't wilde." Hij had haar nu geheel in zijn armen en zijn lippen drukten in wilde kussen heur haar, heur oogen, heur wangen.
In de onstuimige verrukkking die even krachtig en wild opsprong in haar hart, als in 't zijne verzonk haar tegenstand, machteloos.
"O Thera," fluisterde hij en zoende haar op den bevenden mond, tot zij bijna bezwijmde ondert dien kus, "we zullen gelukkig worden, vertrouw me. Wij hooren bij elkaar, mijn liefste! Heb je 't dan niet gevoeld van onze eerste gesprekken af, dat we één waren in voelen en denken? En is dat niet heel zeldzaam en kostbaar in een menschenleven? Zouden we ons dát laten ontnemen, Thera? We zouden gek moeten zijn, liefste, gek of ziek, want het is 't mooiste, het hoogste voor ons! En dat uit eerbied voor dwaze menschenidees... Neen, neen, we doen 't niet! We laten ons geluk niet bederven! Kijk me aan, lief, kijk me aan met die heerlijke oogen en zoen me ook eens... Ja, ja, zoo, nog eens... O Thera, toen ik je daarstraks zag met dat jongetje, toen dacht ik aan... de hoogste zaligheid..."
"Stil! o God, stil..." Met een kreet van pijn rukte Thera zich los.
Hij had haar getroffen in haar diepste vrouwelijkheid, maar in 't volgende oogenblik was ook e toover verbroken; waarin zijn hartstocht haar hield.
"Ga weg, o, ik smeek je, ga weg," fluisterde zij, "ik kan niet meer en ik mag 't niet doen. Ik zou rampzalig worden, geloof me. O Marcel, ik heb al zoo'n pijn gehad, zoo gevochten. Laat me nu. Je spreekt van die menschen, maar die waren gelukkig, omdat ze al vrij waren en er niets meer te verliezen of te verstoren was voor hun. Maar wij, wij hebben Else tusschen ons... ach neen, ga toch...ga!"
"Wat helpt dit haar, wat helpt 't jou als jij je opoffert? Denk je dat ik niet scheiden zal, omdat jij niet met me gaat? Neen, Thera, dat besluit taat vast. Ik ben geen kind dat zich laat zeggen."
"Goed. Je moet weten wat je doet." In een pijnlijk-overmatige inspanning van zenuwen had ze gesproken. Toen deed ze de deur open en in de gang, waar de oude Bet juist met den tuinman stond te praten, riep ze gedwongen luchtig: "De groeten aan je vrouw. Adieu."
Toen moest hij gaan.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina