doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Fenna de Meyier: 'Een Keerpunt'.
In: Eigen Haard. Geillusteerd Volkstijdschrift. januari-februari 1908


[65:]

III

In de maanden die volgden, kwam Thera veel bij de Parvé's aan huis. Het was voor haar een genot en een groote afleiding tevens, want de toestand thuis werd nu bijna onhoudbaar. De onrust, de spanning over het antwoord op zijn brieven aan de zoons, maakten haar vader tot een rusteloos, kribbig kind, terwijl de oude vrouw, bij het naderen van den winter haar rheumatische pijnen ál heviger voelde worden en Thera den heelen dag bezig hield, tirannisch haar medelijden eischend, als zieke, verwende menschen dat kunnen.
Vreemd genoeg voelde Thera haar levenslust stijgen en uitbotten tegen dien somberen druk van haar omgeving in, maar 't scheen ook of die onbewust uit al haar woorden en daden stralende levensblijheid de twee oude menschen hinderde en vaak bittere, onredelijke woorden bij hen uitlokte, waarover zij zich later in mokkend zwijgen schaamden.
Bij de Parvé's vond zij altijd troost.
Else gaf haar warme hartelijkheid, innige belangstelling; en in haar gesprekken met Marcel vond haar scherpe, logische geest, die zooveel jaren gehongerd had naar voedsel, een bevrediging die haar verhief boven kleine ellende. Zij streed dikwijls met hem, want was zijn natuur meer geneigd naar 't heidensche, ongebreidelde, zocht hij naar een uitleven en een zich ontwikkelen in vrijheid van 't individue, haar geest was doordrongen van de christelijke zucht tot zelfverzaking, naar 't dooden van trots en van oproerig zijn, al waren haar temperament en karakter ook lijnrecht daarmee in strijd. Als ze eenmaal over dit onderwerp begonnen, duurden hunne discussies eindeloos.
Voor Else waren het doodelijk vervelende uren, maar zij klaagde er niet te veel over. Bij intuïtie voelde zij, dat het goed was voor Marcel, tegengesproken te worden en zijn ideeën helder en logisch te verdedigen, ja, soms zich gewonnen te moeten geven...
Zij zelve voelde zich te onwetend en te zwak om met hem te redeneeren. Zij wist geen argumenten, en had zij ze geweten, zij zou hem toegegeven hebben, omdat ze hem zoo grenzenloos lief had.
Thera had goed geleerd en veel en met oordeel gelezen. Eerst was ze verlegen geweest tegenover hem, maar later durfde zij hem aan.
Om hem te weerleggen, verdiepte zij zich in questies waarover zij vroeger onverschillig was heen gegleden. Hij leende haar boeken en hielp haar voort. Zij werden goede kameraden.
Bekende Marcel wel eens ongelijk, Thera moest het eveneens doen nu en dan, en dat kostte haar een ware overwinning op zichzelve.
"Thera is haast nog koppiger dan jij, Marcel," zei Else eens. Meestal mengde zij zich niet in die twistgesprekken. Deed zij 't echter een enkele keer, dan kon Marcel haar zoo bits afweren dat Thera er van schrikte. Eens zeide hij zelfs: "Laten Thera en ik dat nu maar zelf uitvechten, jij weet toch nergens van. Houd jij je bij je huishouden."
Thera had gezien hoe de tranen in de blauwe kinderoogen gedrongen waren. Zij had een oogenblik van verontwaardiging gehad, zóó heftig, dat ze Marcel had kunnen slaan. Maar het gesprek was doorgegaan en dien avond, toen ze thuis kwam, had zij zich afgevraagd hoe 't mogelijk was, dat ze Else's verdriet zoo gauw had kunnen vergeten.

Het was een grijze Decemberdag even voor Kerstmis. Thera zat bij Else's bed en hield haar handje vast.
"Gaat 't nu wat beter?" vroeg ze zacht.
"Ja: heerlijk dat je daar zit. Je kalmeert me zoo."
"Kom, dat is goed. Je kussens nog even opschudden?"
"Ja, alsjeblieft," met een zucht.
"En vertel me nu eens..." Thera keek naar het bleeke gezichtje met de beschreide oogen, dat tusschen het weggolvende bleeke goud van heur haren lag als een witte, verflenste bloem.
"Och Thera, ik heb zoo'n hoofdpijn, omdat... omdat Marcel en ik..."
Zij barstte in tranen uit.
"Maar kindje, foei... niet zoo huilen, dat is erg

[66:]

verkeerd voor je. Je hoeft me niets te zeggen, ik begrijp 't immers wel. Jullie hebben een scène gehad."
Else knikte. "O God, had ik mama nog maar!" kreet ze wanhopig, "kon zij mij maar helpen! Ik weet niet, wat ik doen moet... Neen, laat me niet zoo stil hier liggen, dan word ik gek van 't denken. Laat ik je liever alles, alles vertellen, dat verlucht me misschien..."
"Maar wind je niet op... vertel 't me rustig," kalmeerde Thera.
"Thera, je weet niet hoe gelukkig ik geweest ben. O, ik weet zeker, dat ik daarvoor word gestraft... Toen ik Marcel leerde kennen in den Haag, bij tante Dora waar ik kwam logeeren, toen dacht ik: zoo'n knappe man die zoo ontwikkeld en zoo begaafd is, kijkt natuurlijk nooit naar mij... en dat maakte me verdrietig. Maar toen hij toch naar me keek, toen ik merkte dat hij verliefd op me werd, o Thera, niemand weet wat ik toen gevoeld heb. Ik was zoo hemelsch gelukkig, ik leefde niet meer, ik bestond alleen in een hoogere wereld."
"Ich kann es nicht fassen, nicht glauben, es hat ein Traum mich berückt..." citeerde Thera met een licht-spottende glimlach.
"Juist... juist zo als in dat lied! Dat is zoo verrukkelijk mooi en ik heb 't toen zoo dikwijls voor me heen gezongen. Hij vroeg me - en - ik werd zijn vrouw. 't Was of ik met den dag gelukkiger werd, en ook dieper, ernstiger, ik kan dat zoo niet uitleggen. Maar telkens was er toch angst, weet je angst dat hij me te dom zou vinden, te klein, te kinderachtig. Dat bedierf soms een heelen mooien dag. Maar hij was toen zoo lief, zoo goed voor me en ik suste dien angst in slaap."
"En is 't langzamerhand anders geworden?" vroeg Thera, zacht over 't witte voorhoofdje strijkend.
"Ja alles. Of liever hij. Hij houdt niet meer van me, Thera."
"Maar kind..."
"Ja, dat is zoo. Hij is verliefd op me geweest, omdat ze zeggen dat ik er aardig uit zie. Maar nu is dat voorbij. Hij had zich misschien iets heel anders van me voorgesteld."
"Maar Elsje... wat zeg je toch nare dingen... is 't nu wel waar? "
"Ja, 't is waar." Thera schrikte van 't hopelooze, heesche antwoord.
Zij zweeg en keek voor zich uit. Wat moest ze hierop antwoorden?
"Ik geloof 't niet," zei ze eindelijk, om te troosten, "Weet je wat ik denk? ik heb wel eens gehoord dat in elk huwlijk een crisis moet komen en wie weet of daarna niet ales weer goed wordt."
"O God, ik hoop 't zoo," fluisterde Else hartstochtelijk, "als ik maar wist wat ik doen moest, hoe ik met hem moest omgaan! Ze zeggen dat liefde alles vermag, en ik heb hem zoo ontzaglijk lief! Maar wat helpt dat, als hij boos wordt, wanneer ik lief voor hem ben..." zij barstte in snikken uit. Thera zweeg.
"In Godsnaam, zeg 't me dan! Zeg dan hoe ik doen moet, wát ik doen moet dat hij weer goed en vriendelijk voor me wordt! Zeg 't me dan... o, als ik 't maar wist, al was 't nog zoo moeilijk. Zag ik gaan studeeren... maar ik kán 't niet, o Thera..." Else begroef haar hoofdje hartstochtelijk in de kussens. Maar 't volgend oogenblik barstte zij weer uit: "Weet je wel dat er soms heele dagen voorbij gaan, dat hij geen vriendelijk woord tegen me zegt! Hij weet toch welk een verdriet hij mij daar mee doet. En is er 't minste of geringste niet in orde, dan krijg ik een bits woord - mijn God, ik doe niets dan de heelen dag voor hem zorgen, en nooit een woord van waardeering, nooit... Zoo is een man toch alleen tegen een vrouw die hem niets meer schelen lan..."
"Lieve Els, stil nu, stil, zeg nu niet al die dingen. Straks heb je er spijt van."
"Neen, ik wil 't zeggen. Laat me. Laat 't me eens zeggen; ik heb 't al zoo lang moeten opsluiten, omdat ik niemand heb aan wie ik 't zeggen kan."
"Arm kind!"
"O God, Thera, 't is zoo vreeslijk als je zoo gelukkig geweest bent, je zoo te gaan voelen, zoo te voelen dat je uitgediend hebt, afgedaan, dat je in een hoek bent gesmeten."
"Maar kind - je overdrijft. Het leven is geen opera. Je man kan toch niet altijd verliefd op je blijven. Alles wordt een gewoonte en als hij nu maar een vriend voor je blijft..."
"Een vriend!" herhaalde Else bitter. "Een vriendin ben ik nooit voor hem geweest en nu minder dan ooit."
"Maar je hebt toch je kindje. Is dat dan geen schat? Kom, denk nu eens alleen aan 't kindje. Een kind, dat is toch poëzie en illusie en alles voor een moeder wat er mooi kan zijn in 't leven."
"O, als ik ook mijn kind niet had."
"En kijk eens hier, misschien moet je een tijdje wat minder goed voor Marcel zorgen, wat koeler voor hem zijn..." onderstelde Thera, zelve iets verachtelijks vindend in dien klein-wijzen raad.
"O ja, net als een coquette doen zou," antwoordde Else minachtend, "maar ik ben geen coquette, ik kan mezelve niet veranderen in zoo iets heel anders. Ik ben tegen hem ook nooit coquet geweest."
"Arm kindje... dadelijk heb je je weggegeven."
"O ja, met hart en ziel. Alles, alles was voor hem. Ik bestond alleen voor hem. En eigenlijk doe ik dat nog... Zonder me een oogenblik te bedenken, heb ik "ja" gezegd en mijn heele leven aan hem gebonden. Weet je, Julie heeft me eens gezegd en ze had gelijk: "Er is geen man die zulk een gave kan waardeeren."
"Ze willen overwinnen", antwoordde Thera peinzend, ze willen strijden om iets te krijgen van hun geluk. Maar Elsje, wees dan sterk, wordt een vrouw, die veroverd moet worden..."
"Zou dat kunnen?" vroeg het jonge vrouwtje met een zucht. "O, mijn hoofd, 't barst nog."
"Probeer nu wat te gaan alspen, mijn arme kleine muis. Zal ik je nog een poeier geven? Zoo, ga nu maar lekker liggen."
"Dank je. Dank je, lieve beste schat. Op school was je ook al zoo'n moedertje voor me. Wat heerlijk dat ik jou nog heb. Ik wist anders geen raar", fluisterde ze heesch.
"Sst, stil nu en houd je goed." Zij kuste het bedroefde gezichtje waar nu een scherp rood op de wangen vlekte en trad zachtkens de kamer uit.
Toen zij de trap afkwam, ontmoette zij opeens Marcel.
"Hè, ben je thuis?" vroeg zij verwonderd.
"Daarnet kwam ik thuis. Hoe is 't met Else?"
"Erg zenuwachtig."
"O". - Hij keerde zich ontstemd om.
"Kom je even mee?" vroeg hij bijna bevelend.
Zij traden de suitedeuren binnen.
"Ga even zitten, Thera."
"Marcel, wat is er toch tusschen jullie gebeurd?"
"Gebeurd? Er is niets gebeurd. Ik heb een vrouw die van alles een drama maakt. Natuurlijk heeft ze jou tot vertrouwelinge gekozen en nu ben ik in jullie oogen een tyran, een ellendige egoïst..."
"Marcel," viel Thera hem zacht maar beslist in de rede, "ik voel dat het niet goed is als ik gemengd word in iets dat van zelf zal overdrijven. Ik heb Else gekal-

[67:]

>meerd en haar een goeden raad gegeven, meer kán en wil ik niet doen." Zij was zenuwachtig en voelde dat zij over al haar leden ging beven.
"Blijf nog even zitten," verzocht hij. "Ik wil me zelf niet verdedigen, Thera, ik heb natuurlijk ook schuld, maar zóó kunnen we niet verder leven. Dat houd ik niet uit. Een vrouw die den heelen dag huilt of klaagt en me scènes maakt alsof we op 't tooneel waren, maakt me dol. En dat moet jij haar zeggen. Jij bent de eenige hier die haar dat zeggen kan, die ons kan helpen."
"Helpen? Wat moet ik dan zeggen?"
"Dat weet ik niet. Ik voel alleen dat jij 't kunt, want je bent een vrouw en je hebt tact."
"Ik kan 't heusch niet. Geloof me, 't is beter dat ik me niet met die dingen bemoei. Jullie houdt toch genoeg van elkaar om..."
Hij zweeg.
In de stille kamer waar het effen grijze licht van den wintermiddag neerviel als een mist, zagen zij elkaar in vage vormen zitten, alleen de oogen schenen te leven in doodsche schemering. Opeens voelde Thera een vreemde sensatie; alsof zij en Marcel alleen waren in een ongekende wereld, afgesloten van 't werkelijke leven, buiten de ideeën en wetten die de menschen beheerschen. Het was als een droom... Doch 't was maar een oogenblik, toen schudde zij die sensatie af. Zij zag dat Marcel op was gestaan en door het venster naar buiten keek.
Toen stond zij ook op en ging naast hem staan.
"Marcel."
"Wat is er?"
"Ze houdt zoo ontzaglijk veel van jou en dat is toch het mooiste in je leven."
"Goed. Maar laat ze niet voortdurend van me eischen wat ik niet geven kan. Ik ben geen man die den heelen dag een vrouw 't hof kan maken. Ik ben nu eenmaal niet zo sentimenteel als zij. Dat is verschil van temperament," zei hij hard.
Zij antwoordde niet. "Kom, ik moet gaan," zei ze na een oogenblik, zacht. Hij keerde zich bruusk om. "Neen, je wou wat zeggen - je keurt iets af en zegt 't niet. O, ik ken je wel. En nu ga je naar huis en in je hart draag je een streng oordeel over me mee."
"Toch niet, Marcel. En als 't zoo was, wat kon 't je dan nog schelen? Je bent een man en volgt je eigen weg."
"Dat heb ik toe nu toe gedaan. Maar toen ik jou ontmoette... Ga even zitten, dan leg ik je dat uit. Het klinkt zoo vreemd, maar 't is waar. Vroeger gaf ik niets om het oordeel van de menschen. Ik vond ze meestal van zoo heel ander maaksel. Ik ben trotsch, ik voel me wat hooger staan dan de rest. Ik heb zooveel leelijks gezien en ondervonden van de menschen, maar vooral ik zag ze zoo zwak en klein, dat ik me sterker en grooter ging voelen dan zij allen."
"En dat voel je je nog," antwoordde zij met een glimlach.
"Misschien wel. Maar toen ik jou leerde kennen, wist ik dat jij even sterk, zoo niet sterker was dan ik. En daarom is jouw oordeel van waarde voor me."
"Marcel, ook een kleine, zwakke ziel kan groot en sterk zijn in één ding; in de liefde. Else zou alles voor je kunnen dragen, maar dan moet ze ook voelen dat jij haar waardeert. Minachting maakt wanhopig, dat voel ik."
"Och... die liefde!" riep hij ongeduldig.
"Dat je dat zoo zegt," hernam Thera, "bewijst me dat je de liefde eigenlijk niet kent. Ik kende haar vroeger ook niet..." Zij zweeg opeens met een bonzend hart, verschrikt door haar eigen woorden die nadreunden in haar oogen.
"Wat de menschen liefde noemden," zei hij weer, "isniets dan passie. Trouwden wij maar uit vriendschap! Die blijft tenminste en wordt sterker; maar passie sterft en dan is er niets of niemand die 't weer leven inblaast. Daar is ook geen questie van schuldig of niet-schuldig. "La dureé de nos passions ne dépend pas plus de nous que la durée de notre vie." Ben je 't niet met mij eens?"
"Neen, Marcel. Want ik geloof dat er nog een andere liefde bestaat! een hoogere, die alles verdraagt, alles vergeeft en leven blijft ondanks alles. Er zijn maar weinige ndie zulk een liefde voelen kunnen. Dat is een aangeboren eigenschap, even goed als een groot talent is aangeboren."
"Een groot talent,..." herhaalde hij, "maar ook een groot toeval! Want dat liefhebben berust toch allereerst op de sympathie van twee gelijk aangelegde naturen. Als je iemand gevonden hebt met wie je je in denkbeelden en gevoelens zóó vertrouwd voelt, dat je zielen één worden. Maar ook, Thera, dat is een ideaal en idealen zijn er om onbereikbaar te blijven."
"Voor een vrouw is 't dikwijks anders. Die kan liefhebben zonder..." Zij zweeg.. "kom," vervolgde zij haastig, "laat ik nu gaan, het wordt anders te donker."
"Heb je geen na-preekje voor me? Is 't nu al uit?"
"Heb ik je dan bepreekt?" vroeg zij met een lieven glimlach. Haar stem had een diep, ontroerend timbre, zij reikte hem de hand. "als ik een preek ging houden, zou ik alleen zeggen: "leer haar begrijpen en waarderen." Dat is al verwaand genoeg, hè?"
"Verwaand - dat is ook alweer zoo'n onuitstaanbaar woord. Als de eene mensch verstandiger is of sterker voelt wat goed is, dan de anderen, heet hij dadelijk verwaand."
"Dus je neemt het me niet kwalijk..."
Zij maakte zachtkens haar hand los; die hij nog altijd vasthield en waarin zij de warmte van zijn vingers had voelen branden als een gloed die haar naar het hoofd steeg.
"Neen. Ik neem je niets kwalijk. Ik dank je. Je bent zoo goed..." zei hij zacht.
"Onzin... dat ben ik niet. En laat me nu. Adieu."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina