doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Raden Adjeng Kartini: Door duisternis tot licht. Gedachten over en voor het Javaansche volk,
Den Haag 1912 (derde dr, eerste d. 1911)


[82:]

October 1900. (II).

Ik wil voor 't onderwijs opgeleid worden - de twee actes - lager en hoofdacte halen - en dan cursussen volgen in gezond-heids-, verbandleer en ziekenverpleging.
Heel later ga ik een taalacte, mijn eigen moedertaal halen. Zijn we klaar, dan gaan we met ons beiden eene kostschool openen voor dochters van Inlandsche hoofden. Ik wil in Holland mijn opleiding ontvangen, omdat Holland mij in alle opzichten beter zal toerusten voor de groote taak, die ik op mij wil nemen.
Hoevele malen in eigen leven heb ik reeds niet ondervonden, dat de vervulling van hartewenschen vaak gepaard gaat met hartewonden.
En zoovele, vele gebeurtenissen in den laatsten tijd wijzen er op: De mensch wikt - God beschikt. Het zijn waarschuwingen voor ons kortzichtige menschen, waarschuwingen, om toch vooral niet zoo ijdel te wezen: in allen ernst te meenen, dat wij zelf een eigen wil hebben.
Er is een Macht, hooger, grooter dan alle aardsche tezamen; er is een Wil, sterker, machtiger dan alle menschelijke willen te zamen. Wee den mensch, die zich verhoovaardigt op zijn eigen, ijzersterken reuzenwil!
Er is maar één wil, dien wij mogen en moéten hebben: de wil om hem te dienen: het Goede!.......
Ik hoef het u niet te zeggen, u weet het zelf wel, dat wij beiden vurig, vurig hopen en verlangen u beiden weer te mogen zien op Semarang of ergens anders.
Vurig verlangen en hopen wij dat, liefste, maar er vast op rekenen doen we niet. Wij hopen en bidden maar, dat God ons die vreugde toesta!.....
Wat moet er dan veel veranderd zijn in ons, dat wij zóó spreken......
Ja, véél is er in ons veranderd, heel veel!
O! Moedertje, wij kunnen u niet zeggen, hoe blij, hoe innig dankbaar wij zijn, dat wij mevrouw van Kol kennen.
"De liefste, de beste menschen zijn maar zwakke, feilbare wezens" - zegt ze... en wij voegen er aan toe: "de mensch is sterfelijk!"... Bouw op geen mensch!... En waarom zal ik 't u

[83:]

niet zeggen, wij hebben op menschen gebouwd... onze kracht in menschen gezocht.., De geschiedenis van ons laatste levensjaar leert, hoe wij hebben gedwaald. Wij zijn Nelly o zoo-dankbaar, dat zij ons den weg heeft gewezen tot de ware vrijheid.
Geen mensch is vrij, die zich aan eenig mensch gevangen geeft.
Steunen op menschen is zich gevangen geven aan menschen.
De weg tot God en die tot de ware vrijheid zijn één. Wie God waarlijk dient is aan géén mensch gevangen, is waarlijk vrij.
Er is dezer dagen ons iets zeer onaangenaams overkomen, dat ons vóór dezen ommekeer in ons zieleleven, stellig wanhopig zou hebben gemaakt.
Maar nu klemmen wij ons vast aan Zijn hand, op Hem houden wij onafgewend onzen blik gericht - Hij zal ons richten - beoordeelen - liefdevol. . . En daar werd de duisternis licht, de stormwind zachte bries.
Alles om ons is hetzelfde gebleven, feitelijk, en toch is het hetzelfde niet meer voor ons. De verandering is in ons, en zij bestraalt alles met haar licht. Er is zoo'n rust en vrede in ons . ..
Moedertje wij zijn gelukkig.
Geen dol, jubelend geluk - maar kalm, vredig, innig.
Zoo graag zouden wij over dat alles met u willen praten . . .
De heer Van Kol zond ons een stukje van een brief zijner vrouw. . . "doch wordt vooral niet ijdel! want alle gaven zijn slechts een geschenk van Allah!" Hetzelfde wat Mama ons zoo dikwijls zegt. Die waarschuwing komt wel van pas. Wij, die van onze prilste jeugd af aan leven in een wereld van vleierij, hebben het zeker noodig.
Wij, juist wij, hebben ons zeer noodig voor ijdelheid te behoeden, de klip, waar zoo menig schip jammerlijk is gestrand, wanneer de ziele ten Hooge vaart!
Wij bidden aldoor maar om kracht en sterkte om alles te kunnen dragen én leed én vreugde! - Vreugde vooral, want in vreugde is de verzoeking groot. Menig jong levensbootje raakt uit den koers door den eersten vreugdestorm, en menig jong leven is er in vergaan!
Wat een wijsneuzigheid, hé? - Trek u mij maar eens flink aan de ooren, als u me ziet.

[84:]

Hoe zullen wij elkaar toch vinden, als wij elkaar eens mochten wederzien! Ik weet al wat u bijna 't eerst tot me zeggen zal: "Maar kind, wat ben je dik geworden!" En - fluister ik u tusschen twee haakjes toe: ik ben oud geworden--uiterlijk - en innerlijk gedeeltelijk ook - maar dat plekje in 't hart - waarop met gouden letters geschreven staat: Liefde - is hetzelfde gebleven: immer jong.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina