doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Mina Kruseman: Een huwelijk in Indiè
's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1873


T W E E D E H O O F D S T U K

HET EERSTE VOORGEVOEL

Zij zat aan den voet van een ouden weringinboom in het mollige gras te spelen. Een jonge poedel dartelde vroolijk om haar heen, duizende bloemen geurden aan haar voeten en veelkleurige vlinders omdartelden het vriendelijke kinderkopje, terwijl de vogels het bosch van hun liefelijke tonen deden weergalmen en de eenzaamheid

[20:]

die toovermacht uitoefende, welke tot zelfs op het gemoed van het onnadenkend zorgeloos kind inwerkt en een zweem van overpeinzing doet geboren worden in de ziel die nog nimmer heeft gevoeld door nadenken, of nagedacht over hetgeen zij gevoelde.
Vreemd voorwaar is het oogenblik van ontwaken, wanneer men zóo ontwaken kan; maar groot, maar heilig is dat oogenblik voor de toekomst, en machtig werkt het op het jeugdig hart, dat in de vrije, rijke natuur het eerst met zichzelf bekend is geworden. En later, wanneer de wereld zich met hare schijntooneelen somber aan het menschenoog vertoond heeft; wanneer teleurstelling en bedrog elke illusie, elk ideaal, ja, somtijds zelfs eIken wensch vernietigd hebben; wanneer vrees de plaats van hoop, en mistrouwen die van menschenliefde heeft ingenomen; wanneer het denkbeeld van geluk door een spotlach wordt verdreven; wanneer deugd en godsdienst als bittere schimpwoorden, in de dichtste plooien van het versteende hart teruggedrongen worden, en smart of haat de eenige tollen opwekken die nog weerklank vinden in de droeve; kranke ziel, - O, dan is het goed een gelukkige kindschheid gehad te hebben! Dan is het heilzaam een blik in het verledene te kunnen werpen en dáar de heldere, klare dagen weer te vinden, die ons in het tegenwoordige ontbreken; dáar de deugden in onszelve aan te treffen, die wij thans in onze medemenschen ontkennen willen: dáar te herleven, terwijl het tegenwoordige ons dreigt te dooden.
Maar hieraan dacht de kleine Melatie niet. Zij was nog

[21:]

in den aanvang des levens en haar aandacht was niet op het verledene gevestigd. Het was de toekomst die zij gevoelde, het was het menschelijk instinkt, dat in het kind ontwaakte.
Zij had gezongen en gespeeld en versjes opgezegd voor haar getrouwen poedel. Maar plotseling nam het spel een einde, de lieve kinderstem bleef zwijgen en het "zou ik niet mijn moeder eeren" werd door een tranenvloed gesmoord.
"O! maatje! maatje!" snikte zij luid, "zal Mela altijd bij u blijven? - O! sterf toch niet! - sterf nooit - of neem uw kleine Mela mee!"
Zij weende lang en staarde treurig vóor zich. . . Maar poedel kwam, lekte 't lieve kind de kleine natte handjes, sprong tegen 't rood geschreid gezichtje op en ging weer lustig aan het stoeien.
Weg met Van Alphen! Weg met de tranen! Weg met elke gedachte die niet recht vroolijk was!
Dáar sprong zij op. Weer plukten de kleine handjes de geurigste bloemen, weer speelde een gulle lach om het bevend onderlipje, weer blonk een straal van hoop in 't nog betraande oog. En vlug trippelden de voetjes weer voort over 't mollige frissche gras.
Gelukkig de jaren der kindsheid, waarin een traan in een lach, waarin een zucht in een vreugdekreet kan wegsmelten! Gelukkig de mensch die zulk een kindsheid gehad heeft en die zich haar ten nutte heeft gemaakt om in zijn hart de dankbaarheid jegens zijn Schepper aan te kweeken zoo veel in zijn vermogen was. Gelukkig de sterveling die zich ook in de jaren van ondervinding en smart

[22:]

in zijn jeugd kan spiegelen en nooit de gelijkenis verliest, die tusschen het beeld van het kind en dat van den mensch bestaan kan en bestaan zal, zoo lang de ziel haar oorspronkelijke reinheid behouden heeft, en het verstand ontwikkeld is geworden, zonder dat het hart door deze ontwikkeling verwaarloosd is of gedood.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina