doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: In eigen huishouding
Amsterdam: L.J. Veen tweede dr. zonder jr.
(eerste dr. Leiden: A.W. Sijthoff, 1895)


8 Juni.

De schoonmaak is voorbij en de zusjes zijn heen.
't Waren heerlijke, gezellige dagen en toch - toch ben ik blij dat wij weer onder ons zijn; de volgende maand gaan wij naar huis. Ik kan haast niet slapen van pret, als ik er aan denk mijn ouders terug te zien en de kennissen en mijn lief Amsterdam en toch is er iets in mij dat mij zegt:
"Je zult blij wezen weer kalm terug te zijn in je eigen hutje, je eigen te huis. Hoe innig saamgegroeid je ook mag zijn met je ouderlijke woning, als je daar geweest bent, zal je het duidelijk voelen dat hier in je eigen woning de eenige plaats is, waar je thuis hoort."
Ik kon 't voelen bij mijn samenzijn met de zusjes; in zoovele opzichten ben ik haar ontgroeid.
Menschen en dingen, die ons vroeger het grootste belang inboezemden, zijn voor haar hetzelfde gebleven en mij laten ze koud en omgekeerd, wat mijn leven is, vinden ze nauwelijks de moeite waard over te spreken en toch zijn Mimi en Jet aardig, hartelijk, sympathiek. Zij lieten hier aangename herinneringen na, zelfs bij mijn schoonmoeder, die ze zeker veel liever vindt dan mij - omdat zij ze maar veertien dagen lang heeft bijgewoond. Zij konden zich hier al goed wennen en als Mies niet half geêngageerd was

[171:]

geweest geloof ik zeker, dat Brands wel idée op haar had gekregen.
"Zou u denken?" vroeg Clara den eersten keer dat wij weer alleen waren, "dat mijnheer Brands erg in juffrouw Mimi doet?"
"'t Kan wel wezen, maar je weet dat zij geëngageerd is en 't geeft dus niets."
"Ja - maar misschien kan hem dat niet schelen. Ik - ik geloof dat juist het onbireikbare hem aantrekt dat maakt hem juist zoo ongelukkig."
"Of zoo mal! Je kunt waarlijk wel iets beters doen Clara, dan je voor zoo'n man te interesseeren."
Zij bloosde hevig door mijn onbarmhartig dringen in het heiligdom van haar hart; maar daar hoorden wij paardengetrappel en zij vloog naar het hekje dat op den wal uitkomt - wij zaten in den tuin; na een oogenblik kwam zij juichend terug.
"Twee schimmels te gelijk, nu zijn er vijftig!"
Ik keek haar verbaasd aan.
"Wat kunnen je de schimmels van andere menschen schelen? En waarom moeten het er juist vijftig zijn?"
"Niet vijftig maar negen en negentig en dan een schoorsteenveger en dan komt het uit."
"Maar Clara!" riep ik ongerust, "ben je niet wijs geworden? Wat bazel je toch voor onzin?"
"Weet u dat niet?" vroeg zij verlegen lachend, "ik dacht dat alle jonge meisjes schimmels telden? Ziet u, als men binnen een jaar negen en negentig schimmels ziet en een schoorsteenveger en dadelijk daarop een heer de hand geeft, dan is 't zeker dat men met hem

[172:]

trouwt, ja heel zeker," verzekerde zij vol vuur en een beetje beleedigd over mijn luid gelach, "bij Anna Dirks is 't precies zoo uitgekomen en nu ben ik ook begonnen schimmels te tellen!"
"En sedert hoe lang?"
"Zoowat sedert een half jaar. Maar nu moet ik weg," zeide zij, zeker om andere vragen te ontkomen, "'t is reeds zeven uur!"
Wij namen afscheid en ik bleef kalm en vredig den mooien avond genieten in mijn aardig tuintje met zijn bloeiende rozenstruiken en reseda-bedden. 't Is waar, je hoeft niet ver te kijken om koolstronken en boonenstaken te zien - maar is 't niet hetzelfde in het leven?
De kunst bestaat er in, zich te verheugen over het bloeien der rozen en niet te vergeten dat ook de leelijke moestuin zijn nut heeft.
Terwiil ik daar zoo prettig zat en thee zette in afwachting van Hugo's komst, daar naderde de geheime oorzaak van Clara's schimmelmanie; hij slenterde loom en lui als gewoonlijk maar zag er nu werkelijk bleek en betrokken uit; in het voorbijgaan wierp hij zijn gewonen verachtelijken blik op mijn arme slabedden.
Hij zette zich na een korten groet op den stoel tegenover mij neer en staarde strak voor zich uit.
Hugo is niets ongerust meer over hem, maar hij heeft me toch bekend dat die lummel hem soms heel veel jaloersche oogenblikken bezorgde.
Maar dat is nu voorbij 't is of er honderd jaar tusschen liggen; ik kan nu gerust de rol van "moederlijke vriendin" bij hem spelen.
"Wel," zoo begon ik het gesprek toen ik merkte

[173:]

dat hij volstrekt geen trek scheen te hebben om te praten, "wat is er gebeurd? U ziet er uit of u een ongeluk is overkomen."
"Een ongeluk? Wat voor bijzonder ongeluk kan mij overkomen? Mijn geheel bestaan is niets dan een aaneenschakeling van rampen en teleurstellingen - ik -"
"Nu ja, laten wij de oude dingen rusten, dat weten wij nu eenmaal; vertel maar liever wat u vandaag is gebeurd, want dat u iets bijzonders heeft zie ik duidelijk."
"O 't is de moeite niet waard," zeide hij met gemaakte onverschilligheid. "Mijn patroon heeft mij tegen Augustus mijn ontslag gegeven. Vindt u dat niet natuurlijk, logisch, consequent?"
"Als u nalatig of onbeleefd tegen hem geweest is, ja!"
"Onbeleefd tegen hem, tegen dien Droogstoppel, dien proletariër, dien ruwen kerel, wiens eenig doel is geld, veel geld te verdienen en die daarvoor hersens en spieren van zijn werkvolk uitzuigt? Een nijlpaard zou er zijn geduld bij verliezen."
"Is een nijlpaard dan zoo'n voorbeeld van geduld?" vroeg ik lachend.
"Maar 't is goed zoo," ging hij met verheffing van stem pathetisch voort, "ik ben dit vernederend bestaan sedert lang moe. Ik ben te goed om een machine te worden in handen van dien slavenhouder. Wat er verder van mij komen zal? Ik weet het niet. Ik begin in te zien dat het vergeefs strijden is tegen het noodlot, dat sommige individus zonder ophouden vervolgt. Het leven is de moeite van het leven niet waard, 't is alles even plat, even dor, even onverkwikkelijk. Men

[174:]

voedt zijn levensvlam met zijn beste krachten, zijn hoop en illusiën en wat blijft er over - asch."
Ik zag hem met vriendelijke belangstelling aan en vroeg toen met volmaakten ernst:
"Waarom schiet u zich toch niet dood?"
"Wat belieft u?" vroeg hij verbaasd opschrikkend.
"Hoe bedoelt u dat?"
"Wel, dat hoort er bij! Dat klagen is de mode tegenwoordig en daarop volgt dan zelfmoord, een pistool, een paar druppels cyankali en uit .is de pret. Wie 't eene doet, moet ook voor 't andere niet terugschrikken! Waarom zou u het toch ook niet doen? Boven godsdienstige bezwaren is u natuurlijk ook sints lang verheven!"
"Maar mevrouw," stotterde hij, "men heeft toch ook plichten jegens - jegens -"
"Jegens wie? Wel neen! niemand zal u missen, u heeft nooit eenige moeite gedaan om u bij iemand onmisbaar te maken; tien andere menschen zijn klaar om de plaats, die door u leeg is geworden weer in te nemen. Foei," zei ik nu werkelijk ernstig, toen hij als getroffen zweeg, "'t is schande voor een flink, gezond jong man zoo te praten. U kan het niet meenen. Wat heeft u gedaan om tegen het noodlot te strijden, eigenlijk niets dan klagen en jammeren. Wat heeft u aan uw talenten en uw verstand - want die bezit u meer dan genoeg -? U poseert met uw ontevredenheid of het een deugd was, in plaats van flink de handen uit te steken, iets aan te pakken en 't zoo goed als u kan te behandelen! Er is zooveel goeds in de wereld, waarom alleen naar het slechte gekeken en daarover gejammerd? Schande is 't, dat ik, een domme,

[175:]

jonge vrouw dat zeggen moet aan een man als u!"
Ik was zelf verbaasd over mijn brutaliteit maar het scheen hem goed te doen zoo eens wakker geschud te worden.
"Had ik u maar vroeger gekend!" zuchtte hij, "u heeft zoo'n flink, resoluut karakter. Wat had u een goeden invloed op mij kunnen hebben... "
"Dit verbeeldt u zich! Er zijn nog veel flinkere vrouwen dan ik op de wereld, maar daar mag u nog niet aan denken. Eerst moet u een goede betrekking hebben en dan een heel ander mensch worden, vóór u iemand vinden zal, die zoo goed zal zijn het met u te probeeren, in plaats dat u zich verbeeldt haar zoo'n verbazend groot geschenk aan te bieden met uw eigen kostbaar persoon!"
Daar flitste eensklaps een gedachte op in mijn geest, die mijn ziel onmiddelijk geheel vervulde: als ik Brands een betrekking kon bezorgen bij Clara's vader. 't Is toch altijd netter hout te zagen dan schoensmeer te maken en als Clara hem nu absoluut hebben wou en de oude heer maakte hem tot een flink man van zaken - wie weet of hij hem niet eens tot compagnon nam.
Tot nu toe had ik weinig om hem gegeven, nu vatte ik eensklaps belangstelling voor hem op - wat zou het een genot zijn als ik oorzaak werd van het geluk dier twee menschen. Hij is zoo kwaad niet en Clara is een vrouwtje, zooals ik mijn eigen broer - als ik er een had - zou toewenschen.
"Mag ik vragen," vroeg hij, "wat u zoo bezighoudt?"

[176:]

"Neen dat mag u niet! Eerst moet ik met Hugo praten en dan hoort u er van."
Ik raakte hoe langer hoe meer ingenomen met mijn plan; toen ik er Hugo over sprak, vond hij 't ook heel geschikt, het eenige middel om van den "zieken jongeling" nog een bruikbaar mensch te maken.
Bij den ouden heer Sanders heb ik een wit voetje; hij verbeeldt zich mij veel dank schuldig te zijn, omdat ik zijn dochter zooveel plezier doe; ik ga dus reeds morgen naar hem toe om er over te praten.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina