doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Hermelijn
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1908 (eerste dr. 1885)


XXXVIII.

Hermelijn was teruggekeerd in haar eenzame woning.
Na de hartelijkheid en warme liefde, waarmee Dolly haar omringd had, viel de koude ontvangst en de onverschillige begroeting van haar man dubbel hard.
Zij ging haar weg, en bekommerde zich in 't minst niet om hem; zij speelde piano, zong als de vogeltjes, zonder er om te vragen, of iemand naar haar luisterde; hij kwam niet eens meer aan tafel en liet haar geheel alleen.
"En dat noemt Iwan opkomende liefde," dacht Hermelijn. "'t wordt hoe langer hoe zwaarder, 't is niet meer te dragen. En toch 't moet eens eindigen, maar hoe?"
Alle woorden en daden van Conrad maakten den indruk of hij met geweld zeker gevoel onderdrukte, dat hem te machtig werd. Hermelijn beefde in stilte, niets zou haar natuurlijker zijn voorgekomen dan als hij, door 't een of ander getergd, plotseling opgesprongen was om zich met een mes op haar te werpen.
Zij hoorde hem onrustig heen en weer loopen, terwijl zij voor de piano zat en de liefelijkste melodieën van Schubert zong; hij mishandelde zijn hond, dien hij anders zoo verwende, sloeg den huisjongen, die hem wat lang op vuur liet wachten, de tali api [Vuurtouw] tegen het gezicht, en toen eindelijk Hermelijn opstond, daar hare bevende vingers het haar onmogelijk maakten langer te spelen, snelde hij naar het instrument, wierp het deksel met geweld dicht, zoodat de bobèches in stukken vlogen en de snaren een dof geknars deden hooren.
"Ik wist niet dat mijn spel je hinderde, Conrad,"

[71:]

sprak zij zacht en kalm, terwijl haar stem hoorbaar trilde, "waarom het mij niet bedaard gezegd?"
Hij zag haar aan met een woeste uitdrukking, het was of zijn vuisten zich balden, of hij zich op haar wilde storten.
Zij verroerde zich niet en zag hem onverschrokken in het wit der rollende oogen, hoewel haar hart tot brekens toe klopte.
Als door bovenmenschelijke inspanning overwonnen, keerde hij zich om en verliet het huis zonder naar haar om te zien.
De arme Hermelijn viel bevend in haar stoeltje neer.
"Mijn God, sta me bij! 't Is zoo duister," bad zij, "alleen met hem zijn, met dien woesteling! En toch, wat heb ik te vreezen? Mijn leven! wat is 't mij waard? Niets meer! Dolly is moedig en sterk, maar zij heeft nog haar kinderen en ik ben verlaten, eenzaam. O vader, als u 't wist. . .!"
Zij sloot zich in haar kamer op; de nacht viel, maar Conrad kwam niet t'huis; een zwaar onweer brak los, het gebergte schudde en beefde, de boomen ruischten woest en wild, telkens doorboorden de bliksemflitsen de neerhangende jalouzieën en vervulden haar kamer met de helderheid des daags; de donderslagen volgden elkander bijna zonder tusschenpoozen op, en het arme Hermelijntje lag achter haar wit tullen gordijnen te huiveren en te trillen, zij die vroeger geen angst kende.
Zij was bang voor het weer, bang voor haar man, bang voor alles, bij eIken slag, elk weerlicht.
Eindelijk toen het onweer voorbij trok, viel zij in een onrustige sluimering, waaruit ze plotseling gewekt werd door een licht, dat haar vlak op het gelaat viel en door de gesloten oogleden drong; zij sloeg ze op en staarde verward rond.
Daar zag zij Conrad in de kamer staan, met verwarde haren en druipende kleeren, een lamp in de hand; zijn oogen waren strak op haar gevestigd en hij zag er zoo schrikwekkend en vreemd uit, dat de reeds opgewonden Hermine sidderend haar oogen afwendde en met een angstigen gil het gelaat in de kussens verborg.

[72:]

"Je behoeft niet bang te zijn en niet te schreeuwen," hoorde zij hem zeggen, "morgen is het gedaan!"
En toen zij het hoofd weer bevend omhoog hief, was hij verdwenen. Eindelijk was die nacht van verschrikking voorbij en een zonnige morgen van zilver en diamanten brak over het woud en het gebergte aan, maar terwijl de kalmte, het leven en het geluk in de natuur terug keerden, waren de beide jonge harten slechts vervuld van angst, schrik en woede.
Hermelijn was reeds vroeg buiten, zij zag naar haar bloemen, waarvan vele door den storm geleden hadden; zij trachtte kalmte en hoop te putten uit het gezicht der lachende, stralende morgenure, maar haar hart was te vol zorg en zelfs bitterheid en wrok om ergens troost en moed te vinden.
"Ik zal mijn liefde voor hem verliezen, als het langer duurt; hij is onrechtvaardig en haatdragend, ik heb alles gedaan wat ik kon om hem te toonen, dat ik niets liever wilde dan een goede, liefhebbende vrouw voor hem te zijn. Maar hij bedreigt me, hij zal me mishandelen, wat moet ik doen?"
Alleen zat zij aan het ontbijt, dat zij nauwelijks aanroerde; zij had te veel op haar krachten gebouwd, nu kon zij niet meer; haar dagelijksche werkzaamheden boezemden haar afkeer in, neen, alles zou haar nu welkom zijn geweest, het liefst de dood!
Dan zou zij niet meer zijn verwrongen gelaat behoeven te zien, dat haar steeds vervolgde als een angstig vizioen, zijn woedende stem en uitbarstingen niet meer hooren welke haar aan het redelooze dier herinnerden; het was of zij haar arme liefde zag als een teeder, dartel vlindertje, dat hoewel gewond, telkens het zonnelicht te gemoet vloog, maar nu eindelijk in zijn laatste stuiptrekkingen stervend ter aarde lag.
Hij kwam niet in de galerij, en zij liet door den huisjongen hem een kop koffie op de kamer brengen.
"Toewan slaapt op de bank, met al zijn kleeren aan, en zie eens, dat lag naast hem."
Het was een revolver.
Hermelijn huiverde en zag den bediende aan, die veel hoorde en zag, maar met zooveel kieschheid zweeg als weinige beschaafden zouden toonen.

[73:]

"Ik dank je, Sarko, ik dank je!" zeide Hermelijn en de knecht verwijderde zich, stijf als een automatisch beeld en even stom.
Zij zat met het hoofd in de handen voor de tafel, zonder kracht om op te staan, zonder iets te kunnen eten, zonder aan .het volgende uur, het volgende oogenblik te willen denken, dat misschien de ontknooping van het drama kwam brengen, waarin zij de hoofdrol speelde. Daar buiten kweelden de vogeltjes, stoeiend met de zonnestralen, daar hieven de bloemen hun bedauwde kelkjes omhoog, alles scheen te zingen, te juichen in liefde en jeugd en zij worstelde hier alleen met waanzin en dood.
"Laat me vertrouwen op u, o God, op uw hulp! Gij tenminste verlaat mij niet," zoo bewogen zich haar lippen maar haar hart was bang en moe; 't was of elke minuut haar nader bracht aan iets vreeselijks, iets onherstelbaars.
Hoe lang zij daar onbeweeglijk zat, wist zij niet, het hadden uren maar ook minuten kunnen zijn, doch de zon teekende niet langer de slingers van klimop en de scherpe bladeren der cactussen op den rooden vloer, toen het gerol van wielen haar uit haar mijmering deed opschrikken. Zij stond op en voelde haar oude geestkracht terugkeeren. Het pistool moest weggeborgen worden tot eIken prijs. Zij bracht het in haar kamer en sloot het in haar kast, toen ging zij naar de voorgalerij om te zien, wie haar bezocht.
De coupé van het groote huis hield juist voor de trappen stil en Corona stapte er uit in een frisch wit morgengewaad, rijk met kant en roode linten versierd stralend als de morgen, schooner dan Hermelijn haar ooit gezien lfad.
Nu was zij het, die met somber geplooid gelaat haar schoonzuster ontving want van verwelkomen was geen sprake.
"Hermelijn, weiger je mij zelfs een hand?" vroeg Corona op droevigen, teleurgesteld en toon.
"Wie zou ik die beter weigeren dan u, die hier niets dan ellende en jammer heeft gezaaid. Wat doet u hier?"
"U vergiffenis vragen, Hermine! U mijn hulp aan

[74:]

bieden om goed te maken, wat er nog goed te maken valt."
"Daar is het te laat voor! Mijn vergiffenis, wat is u daaraan gelegen en al hadt u die ook, meent u daardoor uw wroeging uit te wisschen over het onherstelbare?"
"O Hermine, wat moet je geleden hebben, dat je zoo bitter, zoo scherp geworden bent, ik voel nu, wat je mij eens gezegd hebt, wanneer ik eens genegenheid zou voelen. . ."
"Is dat uur gekomen? Ik ben er blij om; voel nu, hoe je mij bedrogen hebt, zooals geen vrouw 't ooit werd. Wees gelukkig, trouw met Iwan maar tracht dan ook te vergeten, hoe je Conrad en mij het leven hebt verwoest."
"Maar Hermine, hoor me aan! 't Was slecht van me hem zedelijk te dwingen, maar ik dacht. . ."
"Je dacht dat hij van hetzelfde kneedbare deeg was als August en Guillaume, als die arme, heilige martelares, die je aan Akkeveen ten prooi hebt gegeven. Maar neen, Conrad heeft een karakter, een lastig ding om daarmee door de wereld te komen, en hij heeft zich niet willen buigen in het onvermijdelijke. Hij is getrouwd om jou wil te doen, maar overigens bleef zijn vrouw een vreemde, erger nog, in zijn hart en huis. Hem vergeef ik alles maar jou niets, hij heeft door zijn gedrag tegen mij de achting herwonnen, die hij zou verloren hebben, als hij me op je bevel gewillig getrouwd had, maar ik ben het slachtoffer en waarlijk ik heb er nooit roeping toe gevoeld slachtoffer te zijn."
"Hermine, hoor me bedaard aan! Ik zal hem spreken."
"Dat behoeft niet, niemand mag zich in mijn huiselijke zaken dringen."
"En wat wil je dan doen? Zoo kan 't niet langer voortgaan. Kom met mij mede naar huis, ik zal papa, die niets vermoedt, alles zeggen. Blijf niet langer in zijn macht, hij is tot alles in staat."
"Hij mag en kan alles doen! Ik heb hem getrouwd uit vrijen wil omdat ik hem innig liefhad en meende, dat hij om diezelfde reden mij tot vrouw verlangde; ik zal hem niet verlaten dan als hij me wegjaagt uit ons huis!"

[75:]

"Dat is romantaal, Hermine, dat kan je niet meenen! Zie je dan niet hoe bitter het mij berouwt, hoe ik alles zou ten offer brengen om je gelukkig te zien ,alles, versta je, alles, zelfs mijn geluk!"
"Je hebt niets op te offeren, laat mij over aan mijn lot, wat het ook wezen mag, en maak mij het leven niet zwaarder dan het reeds is."
"Ik zal er toch papa over spreken, een scheiding,. .
"Dat verbied ik je! Een enkelen troost kan je mij geven, mijn geheim, dat alle broeders en zusters raden, blijve tenminste een geheim voor de wereld. Dit is 't eenige, waarover Conrad en ik 't eens zijn."
"Maar als ik nu. . ."
"Doe geen moeite, Corona, voor jou begint waarschijnijk een leven vol geluk vol glans, voor mij is alles gedaan."
"Hou je niet meer van Conrad?"
"Je begrijpt dat ik je mijn hartsgeheimen niet zal bekennen."
"Kan ik je dan niets geven, Hermine, niets, geen raad, geen steun, niets?"
"Neen niets; verlaat me, en spaar mij langer het verdriet om mijn leed uit te klagen; alleen is het nog te dragen, maar als ik er over spreek, is 't of ik er onder bezwijken zal."
"Hermine, Hermine! Laat me zoo niet gaan!"
"Komt u op bevel van Iwan?"
Daar flikkerde het oude vuur opnieuw in Corona's oogen, en op snijdenden toon, antwoordde zij:
"Niemand heeft mij te bevelen, niemand, zelfs hij niet! Ik kom, daar ik den toestand onhoudbaar vind en dien niet langer lijdelijk kan aanzien."
"Uw berouw komt te laat, u ziet dat u met menschenen niet met marionetten te doen hadt."
"Waarom weigert je dan de laatste toevlucht, die ik je bied? Kom met mij mede in het rijtuig, blijf bij ons tot zij dien kwajongen tot rede hebben gebracht."
"Die kwajongen is mijn man en hij zal zich even weinig door u of door zijn vader tot rede laten brengen, als Iwan in zijn plaats zich tot iets, wat hem niet beviel, zou laten overhalen."
"Maar vergelijk Conrad niet met lwan!"

[76:]

"Conrad staat misschien veel hooger, hij heeft zich een man van karakter getoond. Hij heeft zijn opgedrongen vrouw zijn naam gegeven, meer niet, maar hoe 't ook zij, ik ben die vrouwen mag zijn gedrag niet beoordeelen."
"Hermine, nu ga je te ver. Hij heeft zich schandelijk tegen je gedragen. Hij was vrij je te trouwen of niet; 't komt er niet op aan hoe, hij heeft het eenmaal gedaan, nu kan hij ook wrok koesteren, tegen mij, tegen zijn vader, maar niet tegen jou, die onschuldig zijt."
"Wanneer ik hem werkelijk getrouwd had, zonder dat hij mij persoonlijk ten huwelijk vroeg, zonder dat hij me een teeder woordje schreef, dan was hij in zijn volle recht, mij te minachten. Dat het zoo niet is, komt door je laag, je schandelijk bedrog, waarvan Iwan geen vermoeden heeft."
"Vergeef me," snikte Corona, "O Hermine, ik verneder me voor je, zooals ik me nooit voor iemand vernederd heb. Een woord van verzoening, een woord van hoop!"
"Vreest u misschien dat ik Iwan alles zeggen zal? Wees gerust, ik tast niet gaarne in het leven van een ander. Ik zal weten te zwijgen; al ben ik diep rampzalig, ik gun u het geluk, dat u meent veroverd te hebben."
"'t Is niet uit vrees, dat ik hier kom, Hermine, neen, uit angst, uit bezorgdheid voor je. Ik durf niet gelukkig zijn, vóór je het ook zijt."
"Dan zal je het nooit worden, Corona! 't Is verloren moeite; geloof me, Conrad heeft een wil, even goed als u en ik laat mij ook liever breken dan buigen."
"Wat moet ik doen?" vroeg zij hopeloos.
"Naar huis terugkeeren, uw verloving vieren met Iwan en mij vergeten."
"Ik kan 't niet, terwijl je woorden nog in mijn ooren weerklinken.
"Dat is uw zaak en niet de mijne!"
Zoo scheidden ze; Hermine was Corona's meerdere gebleven en beiden hadden er het bewustzijn van.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina