doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Haar held
Amsterdam: L.J. Veen, circa 1901


IV.

Valérie en Lucie hadden een verren fietstocht gemaakt naar een dorpje een uur van de stad gelegen, waar zij voor haar moeder bij de eierboerin een boodschap hadden.
Zij keerden terug flink, opgewekt en waren zoowat een half uurtje van huis toen de band van Valérie's rijwiel sprong.
"Gelukkig dat het ons hier overkomt," zei Lucie, "ik zal ook maar afstappen en dan kunnen wij naast onze fietsen naar huis wandelen."
Zij hadden nog geen honderd stappen gedaan of zij hoorden paardengetrappel en merkten dat een ruiter, van een zijweg komend, den grooten straatweg opreed en den stap van zijn paard inhield toen hij de beide meisjes naast hare fietsen zag loopen.
"Wat een gelukkig toeval overkomt mij dezen morgen;" zeide hij stilstaande en zich voor haar buigend.
Valérie kreeg een kleur en al had Lucie hem niet herkend, dan zou zij reeds hieraan hebben gemerkt dat het Norbert Maubel Rooze was, die haar zoo onverwacht aansprak.

[26:]

"'t Gelukkig toeval is zeker alleen van uw kant," antwoordde de jongste, "want wij hebben de eer uw ontmoeting te danken aan een ongeluk."
Hij steeg van zijn paard en onderzocht de fietsbanden van Valérie, terwijl Lucie hem aandachtig beschouwde en bekennen moest, dat hij een zeer knap uiterlijk had, ja, dat zij heel weinig mannen had gezien knapper dan hij.
Zijn gelaat was een weinig gebruind door de zon maar toch frisch en glad, zijn korte puntbaard en mooi golvend haar waren donkerbruin en daardoor in aardig contrast met zijn lichtgrijze oogen. Die oogen wilde Lucie 't liefst van alles eens goed zien - deze toch moesten haar zeggen of hij werkelijk een held was, de held aan wien zij haar mooie, lieve zuster in volle gerustheid durfde toevertrouwen - maar hoe zij ook haar best deed, Norbert had het te druk met de fiets om zijn hoofd vrij te kunnen opheffen en haar flink aan te zien.
Dus moest zij zich voorloopig nog maar tevreden stellen met zijn fraai gebouwde, forsche gestalte te bewonderen, die op zijn best uitkwam in het fijne, gesoigneerde rijkostuum.
"Op en top een heer," dacht zij, "als het innerlijke maar aan het uiterlijke beantwoord."
Toen moest zij toch stilletjes even lachen bij de gedachte, hoe zij als een moeder over haar oudere zuster waakte en weten wilde, wie het was, dien zij boven alle anderen uitverkoos.
Er was niets aan de fiets te doen hier midden op den weg.
"'t Eenige is voort te wandelen," zei Norbert, "mag ik de dames mijn geleide aanbieden?" Meteen sloeg hij de teugels van het paard om zijn arm en liep naast de meisjes voort.
"Maar wij durven u niet van het genot van uw ritje berooven,'" zeide Valérie een weinig bedeesd.

[27:]

Lucie zag echter hoe haar oogen schitterden en hoe zij zich van deze wandeling meer genoegen voorspelde dan van den langsten en prettigsten fietstocht.
"Als u wist wat voor genot ik daarvoor ruil, dan zou u er niet aan denken, dat ik mij van iets beroofde," antwoordde hij.
"Wij lijken wel de vader en de zoon met den ezel van Lafontaine," merkte Lucie lachend op, "onze rijdieren doen geen dienst en wij loopen er naast!"
Vroolijk pratend gingen zij voort, maar het waren vooral De Maubel en Lucie die samen spraken; zij hadden het over paarden en Lucie die vrij wat meer van een levend dan van een ijzeren paard hield bewonderde vol geestdrift het mooie dier van Norbert.
"Rijdt u niet?" vroeg bij.
"Ja als wij buiten zijn dan mag ik op vader's mooien Randoe rijden, maar Valérie rijdt liever fiets en als zij geen paard krijgt dan mag ik ook niet officieel rijden. Ik vlei grootmama toch om een mooi paardje en ik hoop dat ik 't ook krijg als... ik...."
Zij zweeg blozend, want als zij er een mocht hebben zou het eerst zijn nadat Valérie getrouwd was.
Haar zuster kwam haar te hulp:
"Als je uitgaat - dan zal je wel mogen paardrijden - en dan leer ik 't ook."
"Een heel besluit voor u."
"O Lucie verdient het wel. 't Is niet meer dan billijk dat ik voor haar plezier leer paardrijden. Zij houdt niets van fietsen en 't is alleen om mij gezelschap te houden dat zij het doet."
"Ik moet ook bekennen dat wie gewoon is paard te rijden later alle mogelijke andere vervoermiddelen, zooals fietsen…"
"Ezels, priksleden," vulde Valérie lachend aan: "Kinderachtig vindt; 't is zoo'n genot, vooral een eenigszins vurig paard in zijn macht te krijgen en

[28:]

het zoover te brengen dat het zelfs trotsch is door ons bereden te worden."
Lucie dacht dat Valérie nu wel om iemand anders dan haar zusje ter wille te zijn zou moeten leeren paardrijden.
Het gesprek liep over paard rijden, fietsen en andere soorten van sport. Norbert was het meest aan 't woord; op ongezochte wijze wist hij ondervindingen op zijn groote reizen opgedaan, te verhalen; hij sprak goed en onderhoudend als een man van de wereld, zonder zichzelf op den voorgrond te dringen. Onwillekeurig vond Lucie nu gelegenheid hem goed op te nemen en elke trek van zijn gelaat te bestudeeren.
Maar zij kon nog niet wijs worden uit de verschillende uitdrukkingen die het al sprekende en lachende aannam.
Dat het een mooi, interessant gezicht was, moest zij erkennen, maar telkens veranderde het van expressie, als een landschap onder de stralen der zon en de schaduwen der wolken.
Soms zag hij er jong, vroolijk, bijna kinderlijk uit, maar als de trekken even rustten dan waren er lijnen om den mond en de oogen, die Lucie verontrustten, zij vond de uitdrukking van zijn gelaat dan hard en zelfs wreed.
Eens schrikte zij zelfs; het was een ondeelbaar kort oogenblik toen zijn paard voor een hoop steenen schrikte en tegen Valérie aandrong; de wijze waarop hij het dier van zich afduwde en het licht in zijn oogen maakte haar bijna bang. Dadelijk echter lachte hij weer, maakte een vroolijke opmerking over de kuren van zijn paarden, vertelde van een jacht avontuur in Algerie - maar Lucie kon niet vergeten welken blik zij onderschept had - en vroeg zich af of het niet een vergissing was geweest.
"Zou ik ooit van hem kunnen houden?" redeneerde zij, "hij is toch gezellig, galant, vriendelijk. Ik ben een wijsneus. Als Mama of zelfs Grootmama wisten,

[29:]

waarover ik onophoudelijk denk, zouden zij zeggen: Waar bemoeit zich die kleine meid toch mee! Dat komt, omdat ik zooveel van Valérie houd en de beste man nog niet goed genoeg voor haar vind."
Zij reden de stad door en sloegen de stille straat in, waar het huis van Valérie's ouders stond. Mevrouw Van Wameldinge was juist in de vestibule toen de meisjes naast haar fietsen en met den ruiter te voet kwamen aangewandeld. Zij vroeg De Maubel of hij niet mee wilde dejeuneeren.
Gaarne nam hij de invitatie aan en de knecht belastte zich zijn paard op stal te brengen; de meisjes wisselden haar fietscostumes tegen gewone hniskleeding en kort daarna zat een vroolijk, opgewekt gezelschap om de koffietafel vereenigd.
't Scheen dat Norbert er zich geheel tehuis voelde en de Barones zag telkens met welgevallen naar hem en Valérie, die naast elkander zaten en maakte in stilte de opmerking, dat het moeilijk zou zijn een knapper paar te vinden. Bovendien had de burgemeestersvrouw haar vast verzekerd, dat hij zeer rijk was en van goede familie. Wat kon zij dan voor haar oudste dochter beter wenschen?
Helaas! Met Lucie zou 't moeilijker gaan. Zij was veel minder mooi dan haar oudste zuster en dan had zij zulke wonderlijke ideeën over de roeping der vrouw, over - waar haalde bet kind die theorieën vandaan? - over het huwelijk dat alleen uit liefde mocht worden gesloten en niet om bij oogmerken.
Als Valérie getrouwd was, zou het haar een pak van 't hart zijn, maar wie weet of dan niet juist het moeilijkste van haar taak begon.
Norbert de Maubel Rooze bleef nog een weinig napraten en was met den baron spoedig in een zeer interessant gesprek over vreemde landen en volken gewikkeld. De meisjes luisterden aandachtig totdat het twee uur sloeg en Lucie haastig opstond want

[30:]

om half drie moest zij naar mijnheer Venners, bij wien zij een cursus in literatuur en geschiedenis volgde.
Dr. Alex Venners woonde op een der singels vrij ver van hun huis; hij leefde daar met zijne sinds jaren ziekelijke moeder en een zuster. Hij was leeraar aan het Gymnasium en gaf veel extralessen om beiden te onderhouden. Lucie was zeer aan zijn zuster gehecht; zij hield er van met haar te praten en allerlei dingen met de ernstige vrouw, die echter nauwelijks vijf en twintig jaar oud was, te bespreken. Het waren gewoonlijk onderwerpen, waarvoor men thuis niets voelde en waarover men daar vond dat Lucie zoo eigenaardig dacht.
Dr. Venners had vroeger ook Valérie les gegeven maar tot haar groote teleurstelling besloot mevrouw Van Wameldinge plotseling, nog vóór dat zij gepresenteerd was, de literatuurlessen te doen ophouden.
Te vergeefs vroegen de meisjes zich af wat hiervan de reden kon zijn. Vroeger ontvingen zij thuis haar privaatlessen, nu mocht Lucie alleen aan den woensdagschen en zaterdagschen cursus bij Dr. Venners aan huis deelnemen.
Mama was echter niet gewoon rekenschap te geven van haar doen en laten. Zij besloot iets en daar hadden de anderen zich eenvoudig bij neer te leggen.
Terwijl Lucie naar het welbekende huis wandelde, dat allerliefst lag met het uitzicht op het plantsoen en de stadsgrachten, vroeg zij zich weer af, waarom Dr. Venners en zijn zuster, die vroeger steeds gaarne geziene gasten in huis waren, zich er nu zoo zelden meer vertoonden.
Dat zij iets misdaan hadden, kon zij zich niet voorstellen want dan zouden zij en Tilly geen lessen meer van den leeraar mogen ontvangen. Zij schelde aan en tikte als een gaarne geziene gast aan de deur der huiskamer. Mevrouw Venners lag bij het raam op haar leunstoel, zij was een lieve, oude dame met een

[31:]

lijdende nitdrukking op het magere, ineengeschrompelde gezicbtje.
Haar dochter was doodeenvoudig maar keurig netjes gekleed; zij deed niets om de natuurlijke schoonbeid van haar regelmatige trekken, mooi dik haar en flinke gestalte te doen uitkomen. Daardoor viel zij ook eerst volstrekt niet op, maar kwam men eenmaal onder den indruk van haar vriendelijke, zachte oogen en zoeten glimlach dan was het niet mogelijk den blik van haar af te wenden.
Zij was met een fijn handwerkje bezig, want zij had examens in de Fraaie en Nuttige handwerken gedaan. Tilly kreeg les van haar en vroeger ook Valérie, maar Lucie toonde in dat peuterwerk zoo weinig ambitie dat baar moeder haar er mede had laten uitscheiden.
"Je zult wat moeten wachten, Lucie," zei juffrouw Agathe, "mijn broer is naar de begrafenis van een vriend van hem en hij kan niet vóór kwart voor drieën hier zijn. Ik heb het aan de andere meisjes laten zeggen maar voor jou vond ik het niet noodig. Je praat toch altijd zoo gezellig met Ma en mij, 't was voor ons een echt buitenkansje je wat eerder te hebben."
"Blij en vereerd dat je zoo'n uitzondering voor mij maakt," en Lucie zette haar hoed af. "Ik heb je ook veel te vertellen."
"Maar 't speet mij toch later je niet gewaarschuwd te hebben, want je hebt een grooten tocht gemaakt van morgen en nog een ongeluk gehad bovendien."
"Weet je dat reeds?"
"Toevallig! Ik was bij mensen in den winkel en zag je langs komen met Valérie en mijnbeer De Maubel Rooze."
"Kent u dien ook reeds?"
"Hij was een studiegenoot van Alex!"
"Dan moet je mij meer van hem vertellen."

[32:]

"Maar," en Agathe's stem klonk wat verlegen, "hoe kan ik dat! Ik ken hem volstrekt niet en Alex ook eigenlijk heel weinig, want je begrijpt hij was rijk student en Alex studeerde ijverig en zoo goedkoop mogelijk."
"Hij heeft toch zeker veel van hem gehoord! Hij is zoo ver geweest en weet zoo interessant te vertellen."
"Ja, hij is een beroemd reiziger."
"Houdt uw broer van hem?"
"Dat heb ik hem niet gevraagd en zooals ik je zei, hun kennis is zeer oppervlakkig. Toch hebben zij mekaar al gesproken - ik geloof op de societeit - en hij was zeer vriendelijk en aardig tegen Alex."
"Ik wou zoo graag meer van hem weten?"
"Meisjesdweperij?" vroeg mevrouw Venners.
"O neen! Voor mij is 't niet dat ik het weten wilde." Plotseling werd zij vuurrood.
"Voor Valérie " vroeg Agathe rustig.
"Misschien - ik weet het niet - 't is misschien heel voorbarig van mij, maar hij heeft op het bal van den Commissaris opvallend veel met haar gedanst, hij heeft ons een bezoek gebracht en hij zoekt ons bepaald - en nu zou ik graag willen weten, of hij waard is bewonderd te worden."
"Bewonderd is dat geen sterk woord?"
"O neen! De man van Valérie moet iemand zijn, die men bewonderen kan, een held, en dat is 't juist wat mij zoo aantrekt in Mijnheer de Rooze, dat men hem een held noemt."
"Maakt hij dien indruk?"
"O neen, hij is volstrekt geen pocher. 't Is van anderen dat wij hoorden hoe dapper hij zich betoond heeft in verschillende gevallen."
Moeder en dochter zagen elkander aan en zeiden niets.
"Vind je dapperheid niet iets heerlijks, Agathe?" vroeg Lucie na een oogenblik.

[33:]

"Ja zeker, Luus, maar er zijn verschillende soorten van dapperheid, dat weet je."
"Wat bedoel je ?"
"Wel dat dapperheid voortkomt uit moed en nu heeft men allerlei soorten van moed. Daar is lichamelijke moed maar er is ook zedelijke moed en die twee gaan niet altijd samen. Zoo heeft men den moed van den leeuw," en haar stem trilde een weinig, "en den moed van den Christen."
Lucie dacht ernstig na.
"Ik begrijp dat niet goed. Hoe meent u dat eigenlijk, Agathe ?"
"Dat het somtijds meer moeite vereischt een moeilijk woord uit te spreken, of oprecht en flink te handelen, het menschelijk opzicht te trotseeren, voor zijn gevoelens uit te komen, nu ja, korter gezegd, zijn plicht te doen, zich zelf te verloochenen, dan voor een vijandelijk vuur te staan."
"Dat is de moed van een Christen, ja, maar toch is 't heel iets anders dan wat ik, wat de wereld onder dapperheid verstaat."
"De wereld bewondert een ander soort van moed meer, die wordt toegejuicht en geprezen, dikwijls ook beloond, de andere daarentegen vaak belachelijk gemaakt en bespot. Er wordt soms meer dappere strijd gevoerd in een ziekenkamer dan op een slagveld." En meteen wierp zij een blik vol teederheid op haar lijdende, zwakke moeder. Lucie begon nu te begrijpen.
"Van dien strijd weten de menschen zeer weinig af en daarom spreken zij er niet van..."
"Maar God oordeelt en geeft de kroon dikwijls aan hen, voor, wie de wereld nooit een woord van waardeering had!"
Lucie gehoor gevend aan een van haar plotselinge opwellingen, liep Daar mevrouw Venners toe en kuste haar hartelijk, zeggende:
"Lief, mevrouwtje, maar ik bewonder u en ik denk

[34:]

er zoo dikwijls aan, hoe bitter u lijdt en hoe lang het duurt zonder eenige tusschenpoos, en toch is u altijd even vriendelijk, even onderworpen..."
"En even zacht voor uw omgeving," voegde Agathe er bij.
De zieke schudde glimlachend het hoofd.
"Kinderen! kinderen! Zet mij niet te veel in het zonnetje! Waarom zou ik klagen? 't Eenige wat mij zwaar valt is dat ik mijn omgeving zoo veel last en zorg veroorzaak. Hoe zou ik die dan nog vermeerderen door mijn ongeduld? En dan," toen wierp zij een blik op een mooien Ecce Homo tegenover haar. "Hij heeft zoo oneindig meer geleden."
"Zie je nu wel Lucie," vroeg Agathe, "dat het geen wonder is zoo ik kieskeurig ben op het gebied van moed en niet dadelijk dweep met wat de wereld gewoonlijk daaronder verstaat?"
"Och Agathe lief," ging de moeder voort, "'t kost mij zoo weinig moeite, moedig te zijn. Ik ben zoo gelukkig geweest, eerst met mijn besten man, dan met mijn lieve kinderen. Wat moeten gezonden dikwijls veel meer lijden."
"Lijden moeten wij allen," riep Luus uit, "maar zoo werkeloos, hulpeloos liggen, dat lijkt me verschrikkelijk toe."
"Wij kiezen ons kruis niet."
En de moeder voegde er bij:
"God geeft ons niet alleen kracht naar kruis, maar ook kruis naar kracht."
Lucie voelde de tranen in haar oogen opkomen en voor 't eerst van haar leven viel het haar. in, dat het nog zwaarder kon zijn, iemand dien men lief heeft te zien lijden dan zelf verdriet te hebben.
O, als Norbert toch maar geen schijnheld was, die Valérie niet gelukkig kon maken.
Agathe zag haar ernstig en aangedaan worden en om die stemming te verdrijven, vroeg zij:

[35:]

"Maar je hadt ons nieuws te vertellen."
"O ja," en zij werd dadelijk weer levendig, "Mijn broer Mark komt uit Amerika. Hij is zes jaar weg geweest. Herinner je hem nog, Agathe?"
"Zeker wel!"
"Hij kon zoo gezellig bij ons zitten en allerlei aardigheden knutselen," zeide mevrouw, "Wat zullen je ouders blijde zijn,"
Lucie trok een bedenkelijk gezicbt,
"Ik weet het niet, mevrouw. Ik geloof dat de terugkomst van Mark voor hen veel zorg beteekent, Hij is zijn betrekking kwijt en bij moet ziek zijn, maar ik ben zeer nieuwsgierig hem te zien en nog nieuwsgieriger te weten of wij sympathiseeren zullen."
"Alex heeft hem nog les gegeven, Ik geloof dat hij hem wel lijden mocht!"
Er werd telkens gebeld,
De andere meisjes van den cursus werden in de achterkamer gelaten, waar de les gegeven zou worden en toen het tegen drie uur liep, verliet ook Lucie de gezellige huiskamer om zich bij hen te voegen.
Agathe bracht haar tot in de gang en fluisterde haar toe:
"Je moet niet denken dat ik iets ten nadeele weet van mijnbeer De Rooze; ik sprak maar in het algemeen over die verschillende soorten van moed. Misschien zijn in hem beide soorten vereenigd en dat zou zeer gelukkig zijn, ook voor zijn naaste omgeving,"
"Ik moet hem nog eerst goed bestudeeren," zeide Lucie hoog ernstig, "ik begrijp hem nog niet goed. Hij is zoo heel anders als gewone menschen vind ik."
"En als hij je niet meevalt geef je je toestemming niet," lachte Agathe.
Lucie lachte ook en ging de tuinkamer in.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina