doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: Florence's droom
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1880
Guldens-editie, vierde dr. (oorsp. 1872)


XXII. (= 21)

Sire! ce n'est pas tien,
Sur le lion mourant vous làchez votre chien!

Ongeveer dezelfde paniek, dezelfde ontsteltenis en verbazing, die Europa verlamde, toen de mare zich verspreidde, dat de eeuw der beschaving tot een eeuw van bloed zou gemaakt worden, en Europa's zonen opriep tot den strijd, Europa's dochteren tot tranen en rouw, ongeveer dezelfde ontsteltenis en verbazing maakte zich sinds eenige dagen meester van Stikkels eerzame burgers.
Op de anders zoo stille en eenzame straten ziet men nu grootere en kleinere groepjes bij elkander staan, om met levendige, maar ook geheimzinnige gebaren iets te vertellen; intiemen wandelen gearmd daarheen, in zoo druk gesprek, als nimmer te voren; minder intiemen voegen zich bij elkaar, ten einde toch iets naders te vernemen, ja, vijanden zelfs vergeten hun wrok om zoodoende toch maar iets beter op de hoogte te komen van de groote en belangwekkende gebeurtenissen van den dag.
De dames geven theetjes en koffiepriés, waarop zij de

[224:]

heldin van 't feest is, die het meest weet te gissen en te vertellen; men maakt elkaar druk visites, men wandelt eens langs het huis van den kassier De Lerken, waar echter de jalouziën zijn neergelaten (alsof een zonnestraaltje er niet welkom zou wezen) en loopt, schijnbaar toevallig ook eens langs mevrouw Van Slooten, waar niet, zooa!s gewoonlijk een frissche bouquet op Florence's werktafeltje van haar goeden smaak spreekt en het vriendelijk groetend gezichtje ontbreekt aan de vensters.
Op de sociëteit is het stampvol; tot vreugde van den kastelein zoo vol als hij het in geen tijden heeft gekend; het is er ook erg benauwd, want de verzamelplaats van de Stikkelsche heeren is een klein vertrek, waarin niet meer dan tien sigaren hun damp kunnen verspreiden, zonder den atmosfeer te bederven en waar nu minstens dertig hun geuren vermengen met die van de glazen bitter, rum en madera.
"'t Is om te stikken!" zegt een zeer corpulent heer, half onwillig plaats makende voor dokter Welta.
"Vindt u ook niet, burgemeester? Maar ik vraag u waarom gaan we ook niet naar Buitenlust, daar is het ruim en frisch!"
Nu is Buitenlust een sociëteit die voor eenige jaren, in zeer groote afmetingen en op ruime schaal werd gebouwd en naar welker oprichting de Stikkelaars zeer verlangd hadden - of het nu echter zijn oorzaak vond in het afgelegene, of in de groote ruimte, of in den naam der aandeelhouders van het gebouw - men zou een geboren Stikkelaar moeten zijn om dit te beslissen, maar zooveel is zeker, dat na een zeer korten strijd Buitenlust eenzaam en verlaten daar stond om nog slechts bij gelegenheid van concert of bal opgezocht te worden, terwijl het benauwde, bedompte zaaltje, waarop men vroeger zoo gescholden had, weer de geliefkoosde verblijfplaats werd van de Stikkelsche sociëteitsgangers.
In dit zaaltje nu, waren van die bepaalde plaatsen en

[225:]

tafeltjes, die men altijd precies door dezelfde heeren bezet vond; er werden vaste partijtjes gemaakt door eenigen, die elken Woensdag- en Zaterdagavond klokslag negen uur de kaarten lieten komen; men vond er, als op iedere societeit, van die hartstochtelijke couranten lezers, die het blad wat ze eenmaal bemachtigd hebben, niet meer loslaten, anderen die met geen ander doel schijnen te komen dan om het: "Jan, een halfie bitter" verscheidene maIen te herhalen.
Er waren er ook - en die brachten zeer veel toe tot het amusante van het bedompte zaaItje - die op de societeit kwamen om te redeneeren, die heden vóór de republiek en de commune spreken en zich verbazend boos maken op al wat conservatief heet, morgen tegen het school verbond strijden en in het gezicht van de sterkste voorstanders van het verplicht schoolbeziek, het een inbreuk op de vrijheid noemen, maar door een en ander zeer veel toebrengen tot verlevendiging van het discours; anderen die in die kleine ruimte dagelijks hun doodsvijand ontmoeten - en men heeft zeer veel doodsvijanden in Stikkel - en hem niet schijnen op te merken, of door donkere blikken, scherpe uitvallen en hatelijkheden hun vijandschap uiten, welk twistvuurtje wordt aangeblazen door de anderen, die geen groot er genot kennen, dan een van de beide strijders in drift te zien geraken.
Maar heden is er geen quastie van zulke alledaagsche genietingen; het is, zooals we in een onzer leerboekjes omtrent het ontzet van Leiden lazen: "vijanden vielen in eillanders armen", de eigen belangen, de veeten werden vergeten in de behandeling van die drie groote nieuwstijdingen die aller gemoederen bezighouden. De eerste, die voornamelijk de mannen van zaken belang inboezemt, is deze: "De kassier De Lerken is fout." De tweede, die alle romaneske harten in spanning brengt en zelfs de prozaïsche niet onverschillig laat, is het beteekenisvol gefluister: "Weet je 't van Florence van Slooten? men zegt

[226:]

dat ze… enfin, je weet die scène met Verstaent... Deltrès is weg!"
Wat eindelijk iedereen interesseert, maar in veel mindere mate, is de derde nieuwstijding, het engagement van baron Van Hageren met freule Adèle Aveneel.
Aan een klein tafeltje in een hoek van de sociëteitszaal, waar door een geopend venster wat frissche lucht, benevens zeer veel tocht te bekomen is, heeft Twint zich geposteerd om spoedig zijn vriend Bekvis te zien naderen; vergezeld van den jongen student, die vijf dagen geleden zulk een gloeienden toost had uitgebracht op de bloemenkoningin.
"Verduiveld warm hier," zegt Willemsz, die, sinds hij in Leiden is, zich de weelde veroorlooft elk zijner gezegden te versterken door uitroepen ais: verduiveld, afgerazend, beroerd, en wat dies meer zij.
"Ik ga straks naar Buitenlust," zegt Twint geeuwend.
"Daar is niemand," verzekert Bekvis.
"Juist daarom," herneemt Twint en steekt een nieuwe sigaar op, want men moet voortdurend rokende blijven om het uit te kunnen houden in dien damp.
"lk denk dat mijnheer Verstaent daar zijn toevlucht heeft gezocht," begint Willemsz nu, "ten minste hier zal hij niet durven komen! Zoo'n ellendeling als hij moest, eigenlijk ook op geen sociëteit meer worden toegelaten, geen eerlijk man moest hem meer de hand geven. geen fatsoenlijke vrouw zijn arm aanemen!" zegt de jonge studen op een toon die doet vermoeden, dat hij lid van de eene of andere rederijkerskamer is, en als op zijne woorden sIechts stilte volgt, vraagt hij: "Wat zegt u er van, mijnheer Twint?"
"Ik? wel, op het oogenblik zei ik niets. Maar als ik iets zeggen zou, dan zou 't dit zijn: hoe meer men over een zaak als deze spreekt, hoe erger het voor de betrokken personen wordt."
"Dat ben ik geheel met je eens," stemt Bekvis bij.

[227:]

"Maar voor den drommel, vindt u het dan niet nuttig en noodig, dat juist de betrokken personen ontmaskerd worden, zoudt u hen dan willen onttrekken aan de straf, die hen rechtmatig en als van zelve ten deel wordt, de algemeene minachting. Zoudt u dan willen, mijnheer Twint, dat er maar gedaan en gesproken werd, alsof die Verstaent zich als een fatsoenlijk man had gedragen, alsof die laffe Deltrès. . . ."
"St. Jongenlief! Deltrès is mijn vriend. Daarbij praat je wel wat hard voor een publieke plaats. Bekvis, wat mag ik je presenteeren?"
De enthousiaste student gevoelt op eens het dwaze van zich zoo warm te maken over iets, wat hem zoo weinig aangaat en de gedachte aan zijn negentien jaren drukt hem eensklaps ontzettend neer, maar toch wil hij zich niet gewonnen geven en zijn manlijke kracht bewijzend door het glas bitter, dat hij met onnoodig barsche stem bestelde, in éen teug te ledigen, begint hij weer: "Maar mijnheer Twint, al is die Deltrès uw vriend, dan zult u me toch toestemmen, dat hij vervloekt gemeen gehandeld heeft, met zulk een engel als jufvrouw Van Slooten is eerst wat wijs te maken - en dan in den steek te laten! 't Is het gedrag van een lafaard, dat zeg ik" - dan zich bewust wordend dat hetgeen een negentienjarige zegt gewoonlijk niet van veel belang geacht wordt -
"wat dunkt u, mijnheer Bekvis?"
"Ja, er is wel iets vreemds, iets onverklaarbaars in zijn handelwijze."
"Jullie praat over dingen, waar je eigenlijk niets van weet," valt Twint in, terwijl zijn gezicht eenigszins knorrig, maar buitengewoon ernstig tevens staat. "Ik weet er ook niet zoo heel veel, misschien niet eens het rechte van, er blijft mij ook nog veel raadselachtigs in het geheele geval, maar - ik weet dat Deltrès niet laag of laf handelen kan. Ik weet, dat hij innig veel van het lieve kind hield, en - als je hem gezien hadt, zooals ik hem dien

[228:]

morgen van zijn vertrek heb gezien, in één nacht oud geworden, als een zieke wankelend op den arm van zijn vriend, dan zou je daar niet aan twijfelen; - als je hem haar naam hadt hooren noemen, zooals ik dat hoorde, en hem als een kind had zien schreien, toen hij haar huis voorbijging... dan zou je niet zeggen, dat hij een lafaard is, dat hij haar wat wijsmaakte en toen in den steek liet, neen, waarachtig niet!" en Twint ledigt haastig zijn glas als om iets weg te spoelen, dat hem hindert.
De student heeft spijt van zijn jeugdig gedrag, staat haastig op en zoekt de buitenlucht! O, Waarom heeft hij in plaats van zijn admissie-examen niet reeds zijn doctoraal gedaan! Hij zou dan al zijn examens, benevens zijn hart, neerleggen aan de voeten der bloemenkoningin!
Als de heer Aveneel met zijn aanstaanden schoonzoon verschijnt, in zooverre ten minste als rook en damp hen zichtbaar laten, worden zij met zeer hartelijke en welgemeende gelukwenschen ontvangen.
Een engagement stemt de gemoederen, zoowel van manmen als van vrouwen, altijd eenigszins zacht - is het wellicht omdat er in de verbintenis van twee jeugdige harten iets is gelegen, hetwelk tot het gevoel spreekt, door te herinneren aan lang vervlogen geluk, eenmaal genoten zaligheden - of is 't wellicht om de meer prozaïsche reden dat in een kleine stad een engagement een soort van opruiming geeft en de kans op partijen en bruiloftspret met zich voert?
Baron van Hageren ziet er recht gelukkig uit en ontvangt de gelukwenschen van zijn vrienden en bekenden met zoo veel trots en vreugde tevens, dat het hem is aan te zien, hoe diep Amor zijn pijl schoot in dit hart.
"Het doet mij waarlijk leed voor mijn ouden vriend," zegt de heer Aveneel als het onderwerp De Lerken al spoedig ter tafel wordt gebracht, "hij was vroeger zulk een joviale vent."
"Ja, maar de joviaalste man zou met zulk een vrouw

[229:]

een droomer worden, en het beheer van zijn zaken laten sloffen," meent een oud heer, die behalve een zwaren gouden ketting een paar groote juweelen aan zijn korte vingers draagt, maar niettegenstaande dat door mevrouw De Lerken herhaaldelijk was getoond, dat ze hem liever niet ontving, misschien wel wijl hij indertijd in kruidenierswaren had gedaan, "het is alles de schuld van dat trotsche wijf!"
"Ja, dat zegt men algemeen. Zij moet ongeloofelijk heerschzuchtig zijn," meent dokter Welta, "en zoo lastig!"
"Ja, dat is verschrikkelijk! Daar is haast geen voorbeeld van! De ongelukkige man durfde op het laatst geen woord meer te zeggen, als zij in de kamer was," verklaart mijnheer Soutens, "het was treurig om aan te zien!"
"Maar een man moet zich toch ook niet zoo op den kop laten zitten," zegt de ex-kruidenier op beslissenden toon.
Daar het gezelschap geheel uit mannen bestaat, vindt dit gezegde volstrekt geen tegenspraak, maar integendeel luiden bijval, alleen de heer Aveneel is van oordeel dat - wanneer men nu eenmaal het ongeluk heeft gehad, zulk een heerschzuchtige vrouw te trouwen, het maar beter is afstand te doen van het gezag ter wille van den lieven vrede, dan een leven vol onrust en twist door te brengen. Nu, er zijn verscheidene heeren tegenwoordig, die in den loop van hun huwelijk deze partij gekozen hebben, en dus vindt zijne meening ook vele aanhangers. Er worden nu eenige anecdoten omtrent de willekeur van mevrouwen de volgzaamheid van mijnheer verteld, die groot gelach en veel spotternijen opwekken, maar tevens den armen lijder zeer doen beklagen.
"En als dat nog het ergste geweest ware," zoo begint mijnheer Soutens weer, hoewel hij zich ternauwernood hoorbaar kan maken, daar het gesprek hoe langer hoe luidruchtiger wordt, "maar neen, dat gaf het eene souper voor, het andere na; alles moest even prachtig, even rijkelijk wezen!"

[230:]

"En dan die toiletten!" zegt dokter Welta, wiens vrouw het zoo dikwerf ergerde, dat haar groen zijdje zoo afstak bij mevrouw De Lerkens kostbare japonnen; "niets was mooi genoeg voor haar, jufvrouw Bals kon niet meer voldoen; er moesten reizigers uit Amsterdam en Den Haag komen."
"En die ongelukkige De Lerken moest maar bijpassen; ja dat gaat zoo," mompelt een ambtenaar, wiens vier dochters, niettegenstaande alles wat hij er tegen in brengt, zich zoo prachtig mogelijk kleeden.
"Zoo'n vrouw moest eigenlijk onder curatele gezet worden ," meent een jong advocaat zonder praktijk.
"Ja, dat zou niet kwaad zijn - maar dan hadden wij er nog maar moeite mee," antwoordt een der leden van de rechtbank.
"Maar 't is mevrouw niet alleen, mijnheer de zoon heeft ook het zijne toegebracht om den boel op te maken," herneemt de heer Soutens.
"U komt nog al eens bij de familie De Lerken aan huis, niet waar, mijnheer Soutens," vraagt Aveneel zeer zacht aan zijn buurman.
De scherpe stem van den heer Soutens wordt van nu af aan niet meer gehoord.
"Die arme Ferdinand, 't is zoo'n goede jongen," roept baron Van Hageren uit.
"'t Is voor hem nog een heel buitenkansje, dat Deltrès nu juist weggaat; men zegt zelfs, dat hij De Lerken al zijn loopende zaken heeft overgedragen."
"Dat kan ik moeielijk gelooven," meent de advocaat zonder praktijk, eenigszins verbleekend, "het vertrek van mijnheer Deltrès was zoo onverwacht... ."
"Bouwde je misschien je hoop daarop, Balsem?" vraagt een der heeren plagend, "neen, mannetje, ik moet je daaromtrent teleurstellen. Deltrès heeft een vriend achtergelaten om zijn zaken te regelen en die vriend heeft gisteren De Lerken bij zich doen komen - maar we

[231:]

mogen je toch feliciteeren, zoo'n pleiter als Deltrès was, wordt De Lerken nooit!"
"Jammer dat een talent als het zijne nu ongebruikt zal blijven ," zegt Aveneel.
"Och,hlij zal zich misschien wel ergens anders vestigen," meent een tweede.
"Men zegt algemeen, dat hij buitenslands is en in de eerste jaren niet terug denkt te komen," verzekert een derde.
De burgemeester nadert nu blazend en puffend het groepje. "lk hoor dat reeds drie aan De Lerken om voorrang gevraagd hebben, bij den verkoop van zijn huis," zegt hij.
"Ja? och! kom!" vraagt mijnheer Aveneel, die één van de drie is en zijne mededingers beide reeds kent, "en weet men ook wie?"
"Men gist," zegt de burgemeester, "maar u weet, mijnheer Aveneel, gissen is missen. Enfin, 't is een prachtig huis en zoo keurig onderhouden, dat het me niet verwonderen zou, als er nog meer liefhebbers om kwamen."
"Zou het waar zijn, dat de meubelen en juweelen ook verkocht worden?" vraagt Soutens, die reeds vier en twintig uur lang door zijn vrouwtje om de diamanten broche van mevrouw De Lerken wordt geplaagd.
"'k Weet niet recht; dit is zeker, dat de paarden en rijtuigen in veiling zullen worden gebracht. Van Hageren, nu kunt ge dien ros krijgen, dien ge Ferdinand reeds zoo lang hebt benijd!"
"'t Spijt me wel dat ik hem op zoo'n manier krijgen moet," zegt Van Hageren, door de liefde eenigszins zacht en gemoedelijk gestemd.
Iets verderop is Florence van Slooten het onderwerp van een zeer levendig gesprek.
Eenige jongelui, waaronder er zijn die de vrouw niet meer gelooven, die haar niet meer eeren, wijl ze meest

[232:]

diegenen van haar geslacht leerden kennen en verachten, die den naam van vrouw onwaardig werden, hebben zich ginds als jury opgeworpen, zullen wellicht straks het schuldig uitspreken over haar, in wier hart geen enkele gedachte woont, die niet rein en onschuldig is, te rein, om door hen begrepen te worden.
"Nonsens, Aveneel," zegt een jonge man, wiens roodgerande oogen en afgematte trekken van drinkgelagen spreken, "als ze het niet gezocht en gewenscht had, zou ze hem dan in den koepel hebben opgewacht?"
"Ja, dàt… maar mama zegt, dat ze doodmoe was en op haar raad daar wat ging rusten. Je moet bedenken, ze is niet sterk en dan..., wie kon vermoeden, dat juist Verstaent. . . ."
Iemand met een krullebol en een paar zwarte oogen, die hem iets half belangwekkends, half gemeens geven, zegt nu op lusteloozen toon: "Dit is zeker, het lieve kind is wat onvoorzichtig geweest, anders had haar vriend Deltrès niet zoo gauw het hazenpad gekozen."
"Och, die Deltrès is een gek!" verklaart een oudachtig heer, die, hoewel ongetrouwd, zich de genoegens van het leven niet zeer strengelijk ontzegt.
"Zoudt u dat denken mijnheer?" vraagt de lustelooze weder. "Nu, ik weet niet, of nu wel iemand ter wereld het zoo heel pleizierig vinden zou, om een vrouw te krijgen die enfin! die blauwe linten verliest! U kent jufvrouw Van Slooten misschien? O zoo, eens-ontmoet? nuja, ziet u, 't is een allerliefst schepseltje, naif, kinderlijk, al wat je wilt, men kan een dolprettig discours met haar voeren, verrukkelijk met haar dansen - maar haar trouwens ik zeg net als Deltrès: grand merci!"
"Weet je wat ik vind?" zoo spreekt nu de man met de roodgerande oogen, "als dit geval nu het eerste was, dan kon men 't nog excuseeren, maar als men mevrouw De Lerken hoort vertellen, hoeveel coquetterie en intrigues ze gebruikt.heeft om Ferdinand in haar netten te lokken -

[233:]

de man heeft nu toch niets om een vrouw te onderhouden, dus 't komt er minder op aan - maar als je dat hoort. . . . .
"Ik begrijp niet," herneemt nu de zwartoogige op een toon, alsof er van een wandelingetje sprake was, "waarom Verstaent niet met haar naar Amerika trekt?"
"O, mijnheer," valt Eugène Aveneel nu in, "daar is ze het meisje niet naar; - geloof me, u kent haar niet!"
"AIs hij maar niet met huwelijksvoorwaarden was getrouwd, dan zou je andere dingen zien!" meent een derde "maar mevrouw heeft hem in haar macht - en wat het meisje betreft men weet, zuike opgewonden schepseltjes. . . ."
Arme Florence! Is het omdat uw koningskroon slechts van rozen was gevlochten, dat het zoo licht en gemakkelijk valt die te verscheuren en te vertreden, of is 't wijl er geen kroon, zelfs die van onschuld en reinheid niet, bestand is tegen de ruwe aanraking van bevlekte handen?


inhoud | vorige pagina | volgende pagina