doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: Florence's droom
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1880
Guldens-editie, vierde dr. (oorsp. 1872)


XI.(= 12)

De booze en de wijze verbrijzelen beide het juk
der openbare meening; de een om slechter, de
ander om beter te doen, dan het meerendeel der
menschen. Droz.

Er heerscht eene groote, eene zeer ongewone agitatie in den huize Klisdons; Euphrosine is daareven hare kamer binnengetreden in een houding die klaarblijkelijk wan

[111:]

hoop moet aanduiden, ze heeft de oogen ten hemel geslagen en de handen op de borst gevouwen, als iemand die door een doodelijken slag getroffen is.
Georgette was natuurlijk uit toen de tijding kwam, die Euphrosine als een geknakte bloem op de canapé wierp; zij had juist een condolantie-visite te maken bij een kennis van mama die een verre nicht verloren had - sommige menschen zouden het onnoodig vinden van zulke kleinigheden notitie te nemen, maar de deelnemende Georgette liet zelfs de dood van eene verre nicht niet onopgemerkt voorbijgaan; zij had zulk een gevoelig hart!
In de huiskamer der Klisdonsen heeft op dit oogenblik de ontsteltenis haar toppunt bereikt. Mevrouw is bleek en bevende neergezonken in haar fauteuil; de drie meisjes staan schreiend en snikkend rondom haar en maken het haar nog benauwder.
Aan de tafel, met een brief in de hand en verscheidene papieren voor zich uitgespreid, met een ongewoon hooge kleur en bevende lippen staat Agatha. "Neen, maar, het zou onrechtvaardig, het zou onverstandig zijn mij dit te verbieden!" zegt ze op heftigen toon. "Ik heb nu eenmaal het plan gevormd om naar Indië te gaan en ik wil gaarne de betrekking aanvaarden - en u zoudt er mij van willen terughouden...? dat is onbillijk, mama."
"Je bent meerderjarig, Agatha!" en mevronw Klisdons slaakt een diepen zucht. "Je kunt je eigen zin doen."
"Dat weet ik, al lang. Maar ik zou toch niet gaarne rechtstreeks tegen uwen wil handelen. Ik zou toch uwe toestemming willen hebben vóór ik het contract teeken, die zult u toch niet weigeren!"
"Och," zegt Theodora die door de buitengewone omstandigheden van dezen dag ook een buitengewone moed schijnt te verkrijgen om hare meening te uiten, "je hebt tot dusver in deze zaak zoo geheel buiten mama en ons allen gehandeld; dat het eigenlijk maar nonsens is om nu nog mama's toesttemming te vragen."

[112:]

"Maar wat had je dan toch gewild, Dora? Dat ik al mijn zusters, al mijn neven en nichten om raad gevraagd had er door die dit, door gene dat was aangeraden, om zoodoende geslingerd te worden door allerlei verschillende plannen en gedachten, en te eindigen met niets te doen en maar weer in den ouden sleur voort te leven. En ben ik dan niet oud genoeg om zelve te weten wat het best voor mij is, moet men dan altijd onmondig, altijd afhankelijk blijven van de opinie van anderen, ook al is men drie en dertig jaar oud geworden?"
"Een kind is nooit te oud om naar den raad van moeder te luisteren," zegt mevrouw.
"Dat is ook zoo, mama - en toch, noch u noch iemand anders had mij zoo goed kunnen raden als ik zelf, want noch u nog iemand anders kan zich zoo goed als ik zelf wegdenken in mijn toestand en het vele onaangename, het ondragelijke zelfs dat die voor mij met zich brengt. Laat ons die zaak nu eens kalm en bedaard bepraten, mama," en ze zet zich naast hare moeder. De meisjes staren haar nog steeds verschrikt aan, Christien haalt haar breiwerk uit.
"Allereerst een vraag: u zoudt me graag gelukkig zien, niet waar?"
"Ja kind, maar dat zul je niet worden door als gouverannte naar de Oost te gaan."
"Misschien niet, misschien ook wel; mij dunkt, dat kan niemand vooruitzeggen. Wat ik echter met zekerheid zeggen kan, het is dat ik me in den laatsten tijd ongelukkig, ja met iederen dag ongelukkiger gevoelde. O mama, u weet niet wat ik geleden heb, hoe het nutteloos bestaan dat ik voortsleepen moest, mij tegen de borst stuitte, hoe het mij verveelde altijd weer dien eentoonigen sleur te volgen; opstaan, ontbijten, borduren en piano spelen, dingen doen die een van mijne zes zusters even goed had kunnen verrichten; u weet niet hoe het mij hinderde niets te kunnen bijbrengen tot de verbete

[113:]

ring van onze financieele omstandigheden. Waarlijk, ik was mij zelf te veel, overal waar ik was, hier in huis omdat ik geheel nutteloos, ten minste geheel onnoodig ben, in gezelschap omdat ik gevoel en begrijp dat ik zoo langzamerhand een oude vrijster word, in de maatschappij omdat daarin iedereen zich een werkkring schept, iedereen zich een levensplan vormde, een levensdoel koos - iedereen behalve ik!"
"Mijn hemel, wat is er te doen?" vraagt Georgette haar hoofd om de deur stekend. "Ik kwam even mijn overschoenen halen en hoorde zoo luid praten...."
"Wat er te doen is," herhaalt Dora, "wel, Agatha zegt dat ze naar de Oost wil gaan."
"Naar de Oost," stamelt Georgette met verbijsterden blik.
"Ja," zegt Agatha, "naar de Oost. Vind je dat zoo vreemd?"
Georgette laat met een slag haar beide overschoenen op den grond en zichzelve in een stoel vallen. "Hoe is 't mogelijk!"
"Moet je nog uit, Georgette? Doe anders de deur toe, want de meid loopt natuurlijk door de gang; meiden loopen altijd door de gang, als er binnen iets bizonders verhandeld wordt."
Georgette had eigenlijk nog een visite te maken - maar dit is zulk een buitengewoon geval dat ze na eenige aarzeling haar hoed afzet en zitten gaat. "Maar wat is er nu eigenlijk; is er een brief gekomen. . . ."
"Ja, ik krijg daar juist het bericht, dat ik gekozen ben voor eene betrekking, waarnaar ik gesolliciteerd heb. 't Is waarlijk een buitenkansje, daar ik toch niet geëxamineerd ben, zooals zeker meest al de anderen die er zich voor hebben aangeboden."
"In betrekking ? Gouvernante worden neen Agatha, dat meen je niet…"
"Ja, ze meent het wel," zucht een van de meisjes.

[114:]

"Maar, Agatha, vergeet je dan van welke afkomst we zijn, dat papa majoor geweest en mama van zulk eene aanzienlijke familie is?"
"Ja, dat alles vergeet ik," zegt Agatha op vasten toon, "om mij slechts dit éene te herinneren, dat wij meisjes zonder fortuin en zonder vooruitzichten zijn."
"O, 't is vreeselijk," zucht Euphrosine, die toen ze boven geheel onopgemerkt bleef maar besloot er de wanhoopspose aan te geven en nu komt binnen zweven als wijlen de geest van Hamlet.
"Vreeselijk," zuchten de meisjes wier harten reeds lang tot berstens toe vol waren, maar zich niet durfden uiten, voor een oudere zuster het voorbeeld gaf.
"Och, och," steunt mevrouw, "als Klisdons dit had moeten beleven…"
"Als ik mij papa goed herinner, dan zou hij mijn plan volstrekt niet hebben afgekeurd," zegt Agatha.
De pijnlijke stilte die op deze woorden volgt, wordt slechts afgebroken door uitroepen als: "'t Is verschrikkelijk! vreeselijk! naar!" en: "arme Agatha!"
Deze springt eindelijk ongeduldig op. "Ik wenschte wel," zegt ze knorrig. "dat jullie nu eindelijk eens een eind maakten aan dat gekerm en gesteun. Het dient nu toch nergens meer toe, want mijn besluit staat vast; als mama het mij niet bepaald verbiedt, teeken ik het contract en over drie maanden zit ik op de mailboot. Je ziet dus, er helpt niets meer aan; geen redeneeren, geen kermen, neen, zelfs geen huilen, Euphrosine!"
"Och, laat die tranen vloeien! mag ik dan mijne zuster zelfs niet beweenen?" vraagt deze op klagelijken toon.
"O jawel, maar doe me het pleizier en wacht daarmee tot ik goed en wel weg ben; het heeft nu nog geen haast! - Christien, zit daar nu niet te breien als een razende, maar spreek ook eens een woordje mee."
"Er wordt reeds zooveel gesproken," zegt Christien even opziende van haar kous.

[115:]

"Maar zeg dan ten minste, hoe jij het plan vindt?"
"lk? O, ik vind het perfekt! ik geef je groot gelijk!"
't Is of er een donderslag door de kamer klinkt, zoo verbaasd zien de Klisdonsen eerst Christien en dan elkander aan.
"Dat domme schaap!" fluistert Georgette.
"Dat doet me plezier, Christien, dat er ten minste één in huis is die zijn verstand gebruikt," zegt Agatha.
Mevrouw heeft ondertusschen nagedacht; ze herinnert zich ter goeder ure verscheidene freules die ze als huishoudster of gouvernante heeft gekend, ook den droom van Klisdons die nooit verwezenlijkt was geworden, "een stuk of drie van de meisjes voor gouvernante of zoo iets" op te leiden, en schoon nog in de verste verte niet verzoend met het plan, begint ze er nu toch reeds enkele lichtpunten aan te bespeuren.
Daar komt Georgette op een inval. "Ik zou het toch niet doen, Agatha, geloof me! Weet je wat ze van je zeggen zullen? Dat je het doet om een man te krijgen."
"O, Georgette, hoe plat!" fiuistert Euphrosine, "hoe vreeselijk plat!"
Een pijnlijk rood kleurt Agatha's vastberaden gezicht.
"Ja, dat zullen ze zeggen, dat denk ik ook! Het is ten minste het gewone praatje."
"En vind je dat dan niet erg naar? Schrikt dat je dan zelfs niet af?"
"Och," zegt Christine, "van de meisjes die in Holland blijven wordt ook gedacht dat ze graag trouwen willen - en 't is dan ook dikwijls waar!"
Op dezen uitroep volgt weer een pijnlijke stilte, nog verhoogd door het zenuwachtig gekuch der meisjes. "Om je de waarheid te zeggen," begint Agatha eindelijk, "kan het me bitter weinig schelen, wat de menschen van me zeggen. Het oordeel van den grooten hoop is zoo oppervlakkig dat geen verstandig mensch er zich aan moet storen…"

[116:]

"Maar er zijn nog anderen dan den grooten hoop."
"O ja, mama, maar dat zijn menschen die begrip hebben van den toestand, waarin een onbemiddeld meisje verkeert, wanneer ze ongehuwd blijft, dat zijn menschen die nadenken vóór dat ze een oordeel vellen, die al het doellooze en eentoonige van het leven eener oude vrijster begrijpen kunnen, die weten wat het zeggen moet zich nutteloos te gevoelen - en zulke menschen zullen zich niet verwonderen over den stap dien ik doen ga. Integendeel, als zij weten hoe gering ons inkomen is, hoe wij ons bekrimpen en bezuinigen moeten, zullen zij zich reeds lang verbaasd hebben, dat wij niet al veel vroeger pogingen in het werk stelden om onzen toestand te verbeteren en zij zullen het in mij eer goed dan afkeuren, dat ik mij eindelijk ook eens nuttig wil maken.'
"Maar ik weet toch zeker, Agatha, dat al onze kennissen het heel raar zullen vinden."
"Weet je hoe îk op dat punt denk, Georgette? Al die kennissen van ons, al die zoogenaamde vrienden, waar je den kostbaren tijd, die zooveel beter gebruikt kon worden, aan besteedt, hebben nog nooit een vinger uitgestoken, nog nooit iets gedaan om onze positie of onze financieele omstandigheden te verbeteren. 't Is waar, ze vragen je op kostbare diners en soupers, maar als je eens brood, eenvoudig brood noodig hadt, als mama eens sterft en wij zonder een cent achterblijven, zullen ze je dan een dak en eten bezorgen? Ik twijfel er sterk aan. Daarom zie ik ook volstrekt niet in wat mij verplichten zou mij te bekommeren om het oordeel van menschen aan wie ik in het geheel geen verplichting heb en aan wie niets het recht geeft zich met mijne zaken te bemoeien!"
"Ge weet nog niet, Georgette, dat Agatha met zulk een aanzienlijke familie gaat; daarenboven worden de gouvernantes in Indië veel meer gerespekteerd dan hier."-
"Ook zal de betrekking niet zwaar zijn, want er zijn maar twee kinderen."

[117:]

"Maar zeg me nu eens precies, hoe groot het salaris is," verzoekt Christien.
"O, heel groot! Tachtig gulden per maand, dat is bijna duizend gulden in het jaar; daarenboven heb ik vrijen overtocht en duizend gulden voor eene uitrusting. Nu, wat dunkt je; is het geen buitenkansje!"
"Duizend gulden voor eene uitrusting! He, hoe heerlijk," roept Christien uit.
"Ja, daar zou men 't haast alleen voor doen," zegt Marie, de jongste van het zevental, wie het een onbereikbaar iets toeschijnt om op eens zooveel geld in handen te hebben.
"Als er maar niet zoo iets raars in was, om naar Indië te gaan als gouvernante," zucht Georgette weder.
"Maar geloof me, het is niet half zoo erg als je het voorstelt. Men is in den laatsten tijd te zeer gewoon geraakt aan de gedachte dat de vrouwen zelven in hun onderhoud moeten voorzien om vreemd op te hooren van een plan als het mijne. En ik vraag je, waarom zouden wij meisjes aarzelen en wachten en niet zelf de handen aan het werk slaan, nu de huwelijken hoe langer zoo minder worden, en het zoo moeielijk, bijna ondoenlijk is om een huishouding naar de eischen van den tijd in te richten? Waarom zouden we niet eindelijk eens dat vadsige nuttelooze jongemeisjesleven vaarwelzeggen om zelf te werken voor ons onderhoud, ons geluk, 't zij dan als muziekjufvrouw, als kantoorklerk, docter of gouvernante."
"Nu ja, dat zijn mooie redeneeringen. Maar een vrouw behoort in den huiselijken kring, niet in het openbare leven thuis. En een meisje dat naar de Oost. . . ."
"Schaam je, Euphrosine, om zoo te praten. In plaats van me moed in te spreken, maak je me de zaak tegen. O ja, ik stem je toe, het is veel dichterlijker, veel vrouwelijker om in een luierstoel te liggen droomen en dwepen, maar het leven is niet dichterlijk en men moet nu eenmaal leven! Het is zeker veel gemakkelijker

[118:]

om een zachte teedere vrouw te zijn, dan eene die handelend optreedt, maar we zijn nu eenmaal niet op de wereld om het gemakkelijk te hebben, maar om te werken en nuttig te zijn. En zeg toch ook niet dat er iets raars, iets onbehoorlijks in is, wanneer een vrouw, welke gaven en krachten in zich gevoelt om nuttig te wezen, die gaven en krachten gebruiken wil, liever dan ze renteloos te laten liggen. Het kan nooit belachelijk, nooit tegennatuurlijk wezen, wanneer iemand - 't zij man of vrouw - werken wil, niet slechts om zich nuttig te gevoelen, maar ook en bovenal om in eigen onderhoud te kunnen voorzien en anderen niet tot last te wezen."
"Je hebt gelijk, kind, werken kan iemand wel tot eer, maar nooit tot schande strekken."
"Ziet u mama, ik wist wel dat uw gezond verstand weer boven zou komen. Ik wil heel goed gelooven, dat in een plaats als Stikkel, waar de menschen op zijn minst tien jaar ten achteren zijn, waar de vooroordeelen van de grootouders voortleven in de kleinkinderen, ik wil gelooven dat in zulk een plaatsje zal worden gelachen en gespot over mijn plan, maar gelukkig bestaat de wereld niet uit Stikkelaars en ieder ontwikkeld, nadenkend mensch, ieder die op de hoogte is van zijn tijd moet het toejuichen dat de vrouw eindelijk haar waarde gaat gevoelen, eindelijk begrijpt dat ze even goed tot een zelfstandig bestaan, tot werken en denken geroepen is als de man."
"O, Agatha, wat sla je weer door! Ik weet dan toch dat er onder mijn kennissen heel anders wordt gedacht op dat punt. Mevrouw Aveneel bijvoorbeeld...."
"Mevrouw Aveneel is rijk en och! het is voor de rijke dames zoo natuurlijk, zoo gemakkelijk om tegen de emancipatie te zijn. Wat begrijpen zij van dien wensch, die ons onbemiddelde meisjes bezielt, dien wensch om in eigen onderhoud te kunnen voorzien, wat begrijpen zij van ons verlangen om een einde te maken aan een leven

[119:]

van ontberen en bezuiniging door zelf iets te verdienen? En toch, Georgette, geloof ik dat zelfs onder onze rijkste en aanzienlijkste kennissen meer dan één zal gevonden worden, die meer achting heeft voor een meisje dat werken en haar eigen brood verdienen wil, dan voor een die haar leven in ledigheid doorbrengt, jaar in jaar uitwachtend of ook de een of ander zich over haar zal willen ontfermen en haar met zijn naam ook een dak en brood geven."
"Agatha is altijd zoo ruw in hare uitdrukliingen," zucht Euphrosine.
"Enfin, laten we ons nu maar niet over het oordeel van de menschen verontrusten en liever bij de zaak zelve blijven," vindt mevrouw. "Agatha, je kunt de betrekking aannemen, ik heb er niets tegen;" en in de stilte die op deze woorden volgt, drukken moeder en dochter elkaar zwijgend de hand.
"Je zult nu wel veel te naaien en te koopen krijgen," begint Christien eindelijk; "nu, ik ben tot je dienst, hoor!"
"En wij ook," zeggen de meisjes, terwijl Georgette hare hulp belooft - als ze het niet al te druk heeft, maar men weet, de conversatie neemt zoo veel tijd!
Euphrosine is intusschen verdwenen; ze ligt al weer op de oude canapé in de houding die wanhoop moet voorstellen en bepeinst hoe geheel anders het geweest ware, als...! Georgette komt binnen en zonder eenige acht te slaan op de verzuchtingen harer zuster, verdiept ze zich in de vraag: wat de kennissen er van zeggen zullen.
Arme Georgette, de kring waarin hare gedachten draaien is zoo klein en Stikkel, de as waarom die kring zich beweegt, is zoo eentoonig! En toch, de bewoners, de conversatie, de twisten en intimiteiten, de partijen en engagementen, die in het stadje voorvallen, zijn voor haar wat voor anderen de wereldgeschiedenis met haar groote maatschappelijke vragen, haar oorlogen, uitvin

[120:]

dingen en traktaten is, en zoo komt ook bij al wat haar of de haren weervaart, het eerst de vraag bij haar op:
"wat zal de wereld, d. i. wat zal SlikkeI er van zeggen?"
Als de twee oudere zusters het vertrek verlaten, beschouwen de meisjes dit als een sinjaal dat men van haar hetzelfde verwacht en ze beginnen dus hare handwerken op te bergen en sluipen naar haar kamertje om elkaar daar te verzekeren, dat Agatha toch wel heel knap moet zijn om zulk een betrekking te kunnen krijgen.
Christien zit een oogenblik onbewegelijk, dan werpt ze haar breiwerk weg, vliegt op Agatha toe, - waarbij ze in het kluwen verward raakt - en barst aan haren hals in een hartstochtelijk snikken los. "O, Agatha, ik vind het wel goed en wel moedig van je, maar 't is toch heel, naar dat je weggaat."
Eerst wil Agatha zich goed houden en bijt zich op de lip en keert het hoofd af, maar dan - als ze ook de hand harer moeder gevoelt - kan ze het niet meer, en schreit van harte mede.
Het bleef een lange poos stil in de kamer waar ze met haar drieën zaten en toen de anderen langzamerhand beneden kwamen, spraken ze niet meer van de zaak, want Agatha was zoo stil en zoo ernstig. De meid, die kort daarop binnenkwam om de tafel te dekken, zag dat verscheidene van de juffers geschreid hadden en ook, dat er "bitter weinig" gegeten werd dien middag.
Een paar dagen later merkte de meid op, dat ze allemaal in huis zoo lief en vriendelijk voor jufvrouw Agatha waren en toen ze kort daarop hoorde dat de jufvrouw naar zoo'n ver, vreemd land ging, toen werd ze ook heel vriendelijk en deed ze de vele boodschappen en diensten die Agatha haar opdroeg veel gewilliger dan anders.
Zoo was een der eerste ervaringen, die Agatha door haar besluit opdeed dat een naderende scheiding de harten verzacht.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina