doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Nji-Sri: Een nonna
Feuilleton in het Bataviaasch Dagblad, juli-september 1902 aangevuld met romanuitgave bij Becht, 1902


[20-08-1902 :]

"Hoeveel Rijnwijn zullen we uitzetten?"
"Ook twintig flesschen en dertig flesschen Bordeaux. Neem maar van dien ordinairen Medoc."
"En je hebt onlangs zelf in het Bataviaasch Handelsblad geschreven dat die zonosterk aangezet was, dus schadelijk voor herstellenden!"
"Nou ja, men moet wat reclame maken voor zijn zaak. Denk je nu dat ze dat proeven? Ik heb immers al de etiketten veranderd! Die zoogenaamde Rudesheimer is ook maar een licht Moezelwijntje, veel gezonder dan die zware Rijnwijn en goedkooper ook!" Mevrouw Verheul haalde lachend de schouders op.
"Nu de blikjes!"
"Dat kan ik wel alleen af, man. Je bent me veel te royaal."
"Als er maar van alles volop is. Wie eenmaal hier is geweest, moet terugkomen. Vooral nu Nonnie ons ontvalt.... Zeg Lot, ben je er al achter gekomen wie dat bruine boontje is, dat ze daar ginds aan huis hebben?"
"Ik weet het niet, ik heb Mimi maar even gesproken. Ze zou de diplomaten-pudding voor me maken vanavond. Ze zegt dat het een kind is van een vriend van haar man!"
"Welke vriend?"
"God, ik weet het niet. Ze heet Emmy."
"Ik vind het vreemd, dat zoo'n vriend daar zoo ineens wit de lucht komt vallen."
"Wat dacht je dan?"
"Ik niets, maar de lui praten er over."
"Och kom!"
"Ja, ik besluisterde gisteren een gesprek in de voorgalerij, toevallig was ik in de veorkamer bij van Dissel. Ik was bezig de temperatuur bij hem op te nemen, ik had den thermometer aangelegd . . . Hoe oud is Nonnie ook weer?"
"Volgende maand wordt ze negentien."
"Daar heb je het al! En dat kleine mormel is al acht, nietwaar?" Mevrouw hield even op met tellen van de blikjes petits pois. Ze barstte in een kort, nijdig lachje uit.
"Wat zijn het toch voor stommeriken, gemeene kwaadsprekende stommeriken! Alsof Nonnie...? God, wat een volk! En Nonnie die altijd klaar stond om de lui te amuseeren... Wat valsche canailles!"
"Je kunt de lui hier in de binnenlanden niet den mond snoeren, ze hebben niets te doen, ze vervelen zich. Maar Nonnie nu daargelaten. Mij komt het geval toch ook vreemd voor. . Waarom laat Mimi niets los? En Nonnie wordt haast nijdig als je er over begint."
"Nu, ik zal er wel achter komen. Ik zal den karrevoerder eens uithooren, die mijn zuster gereden heeft, toen zo met het kind hier aanlandde. Ik moet er het mijne van hebben!"
"Heb je mij niet meer noodig, Lot?" Ik moet nog even naar Tromp ginds in het pavilloen. Het begint er leelijk uit te zien met zijn lever. Jammer dat Mol weg is! Hij had mij juist met de operatie kunnen helpen. Alléén durf ik het niet aan."
"Vraag dan den ouden van Puffelen, den majoor van den geneeskundigen dienst."
"Ach wat! Die weet er geen bliksem van. Neen, die jongeren zijn beter vertrouwd met het mes dan de lui van tempo dahoeloe. Dus je hebt mij niet meer noodig?"
"Het is waar ook, neem jij die aangebroken flesch maraskino even mee en die stopflesschen met amandelen en rozijnen, ik heb mijn handen vol. Zet maar alles in de slaapkamer onder mijn bed neer, zoolang. Zoo nu ben ik klaar. Sluit jij de goelang even? Dat volk zit al op de loer! Het zijn gladakkers, die bedienden! Ze stelen als de raven als men niet zijn oogen achter en voor heeft. Zoo, geef nu den sleutel maar hier! Ik begrijp niet hoe Mimi altijd haar boeltje zoo open laat en. nooit wat kwijt raakt. Zeg vent, ga je straks ook even naar freule Utenhove kijken? Gisteren was ze wat koortsig. Het zou jammer zijn als ze niet op het feest kwam. Daar heb je nu de familie van den raad van Indië, van Tuyl — dan Tjarda, een kranig cavalier zoo op het oog, en freule Utenhove met haar gedistingueerde toiletten — dat geeft nog cachet aan zoo'n partij! ledereen spreekt er over enfin...."
"Ja, ik zal dadelijk gaan.."
De dokter deponeerde eerst zijn vrachtje op de aan gewezen schuilplaats onder de lang neerhangende beddesprei en stapte dan langs de zijgalerij naar Florence's kamer. Juist trad deze uit haar kamerdeur, tot uitgaan gekleed, in een witten peignoir, rijk met kant versierd den eleganten rosé zijden parasol in de hand. Haar gezicht stond lusteloos. Ze bleef staan en keek de tegenovergestelde richting uit. De dokter had haar bijna bereikt, toen de controleur langzaam om den hoek der voorgalerij boog.
"Klaar, Florence?" Daar stond dokter achter haar. Ze keerde zich om.
"Pardon, freule! Heelemaal hersteld? O, meneer Tjarda, u ook hier? Hoe is het vandaan freule?"
"Och, het heeft niets te beteekenen, dokter ik heb slecht geslapen vannacht."
"Na de rijstafel moet u een paar uur gaan rusten. Dan bent u van avond weder frisch. Een weinig afleiding is juist heilzaam voor u. U mag niet ontbreken van avond."
"Ik hoop van uw invitatie gebruik te maken."
"En uw papa, die komt toch over?"
"Ik zou het niet weten. Hij heeft het zoo druk. Doch wilt u niet plaats nemen, dokter?"
"Dank u, ik moet nog verder. Ik heb nog een paar patiënten op te zoeken. Wilt u uitgaan? Zal ik even laten inspannen?"
"Zeer vriendelijk, dokter," weerde de controleur af, het is maar een klein eindje en heelemaal in de schaduw. We willen even naar mevrouw Heyse toe."
"U blijft er toch niet rijsttafelen?"
"ln geen geval!" zei Florence snel. "Tot straks dus!" Ze boog en nam den aangeboden arm van haar verloofde, het jonge paar wandelde langzaam heen
"Heb je de familie Heyse in al dien tijd niet meer opgezocht? vroeg Tjarda.
"Wat een vraag? Wat zou ik er alleen doen?"
"Niets! snauwde hij ontstemd. "Je had toch behoorlijk je digestie-visite kunnen maken, na de slamattan. "
"Verbeeld je! Ze zouden nog gaan denken dat ik ingenomen was met het engagement!'
"Het is een gewone plicht der wellevendheid! Of dacht je dat die wetten alleen voor die menschen bestonden, die je je gelijken belieft te noemen?" (Wordt vervolgd)


vorige pagina | inhoud | vorige pagina