doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Nji-Sri: Een nonna
Feuilleton in het Bataviaasch Dagblad, juli-september 1902 aangevuld met romanuitgave bij Becht, 1902


[roman:]

[134:]

Daar komen pikolans met kippen voorbij, vette, groote kippen. Wat zijn 't kleine, magere beestjes, die hij dagelijks op tafel krijgt! Daar heb je dien Arabier weer met Palembangsche kains! En wie is dat? Op die plank van de waronghoudster zit een donkere dame in zwartzijden overkabaya te praten. Ze is nog al gezet, het gezicht is half afgewend, men onderscheit een gevulde wang, een onderkin, een zware //konde. Al babbelende maakt de oude vrouw binnenin, een stuk pisangblad op de vlakke hand houdende, het bestelde maal gereed,

[135:]

warme rijst, sambalm, dengdeng, gadogado - een zoutvischje, een handjevol gebakken katjang. Nu is 't klaar, het blad wordt dichtgevouwen, met een paar doornen vastgehecht. Schuw ziet de vreemdelinge nog eens om, alvorens de hand uit te steken, die het pakje aanneemt.
Ze glijdt van de plank, Tjarda heeft haar herkend -
Mevrouw Heyse. Haar goedig, medelijdend, nu zorgvol-ernstig gezicht is voor hem dat van een hemelbode, temidden zijner radelooze wanhoop.
Zonder zich een oogenblik te bedenken, is hij aan hare zijde.
Ze schrikt even, kijkt verlegen op, legt het groene pakje neer.
"Lòh! Meneer Tjarda! Ik wist niet..."
"Dag Mevrouw! Wat ben ik blij, u te zien! Hebt u inkoopen gedaan op de passar?"
"Ja, ik ben met een karretje van Pendjalô gekomen, zoo even. Ik zoek al lang naar die lange dubbel gevlochten tikars voor de batikloods. Eens in de maand komen de kooplui uit het Karang Bidara'sche, met fijne matten. En dan moet ik zij koopen bij Abdoel, den toean Sjeich. Nonnie moet nog een kleedje hebben voor 't feest. U weet, volgende week met den verjaardag van mijne zster is er een groote rameh-rameh op Gedong Gedeh."
"En bent u nu klaar met alles?"
"Ja, ginds in 't karretje, daar bij den muur heb ik mijn barang neergelegd. Ik was vroeg al van huis gegaan,

[136:]

ik werd zoo flauw. Wat moest u wel van mij denken, dat ik daar in de warong zat..."
Zijn stug gezicht wordt verhelderd door een vriendelijk lache, alles, wat goed en zacht in hem is, wordt wakker.
"Kom mee, Mevrouw, u moet bij mij rijsttafelen. Waarom kwam u niet dadelijk hier, van morgen? Ik ben nu werkelijk blij, dat ik u eens bij mij mag zien. Doch 't eten is dood gewoon, lang zoo lekker niet als bij u. Doe mij nu 't genoegen! Kom!"
Ze stribbelt nog zwakjes tegen.
"Massa! Zoo'n soesah voor u! Neen! Dank u."
En als hij haar teleurgesteld aankijkt:
"Soeda! Kom dan! Ik heb betoel honger gekregen, ja? Doch is 't heusch geen soesah voor u?'
"U doet mij bepaald verdriet, als u weigert!
Langzaam wandelen ze het erf op. Mevrouw's oogen dwalen overal rond.
"Een mooi erf, doch niet voordeelig en zoo kaal!" denkt ze hardop. "Hebt u geen vruchtboomen?"
"Achter 't huis staan een paar mangas en een pompelmoes, doch 't geeft niet veel. De lui halen de vruchten er halfrijp af, ik zie er nooit van wat!"
"Ja, u moet een van uwe boedjangs verantwoordelijk stellen. Ik potong van 't traktement, als er één vrucht weg is. En dan ligt Ardjasari ook te hoog voor djeroeks en

[137:]

manga's. Doch weet u, wat de hoofdzaak is? De boomen moeten goed verzorgd worden. Ze zijn als kleine kinderen, als men ze niet schoon houdt en goed voedsel geeft, kwijnen ze. Ik laat mijn vruchtboomem een paar maal 's jaars van alle schimmels en woekerplanten zuiveren en dan wordt de grond rondom gepatjoeld en sterk bemest. Ook moet men zorgen, dat de koeoeks van de wortels blijven en de witte mieren. Dit is een heele soesah, doch men heeft dan ook 't heele jaar door volop vruchten."
"Ja, wat hadt u heerlijke djeroek keprok en mangka!"
"En mijne manga's dan? O, 't is waar ook, die waren nog niet rijp, toen. Over een paar dagen zijn ze zoet, dan zal ik u eens een mandje vol zenden, of komt u zelf niet, om ze te proeven?"
Hij bromt iets van drukte, achterstallig werk...
Ze beklimmen de trap der voorgallerij.
"Allah, wat een lekker huis! Zoo ruim, ja? Maar wa een sepie! Kassian! Als u getrouwd bent, zal 't prettiger zijn."
Hij staat op den drempel der binnengallerij. Daar ligt de geopende brief! Ineens staat alles hem weer voor de geest, een steek gaat hem door het hart.
"Ga hier even zitten, Mevrouw!" Hij wijst op een wipstoel aan een zijtafeltje.
"Zoo... Trek uwe overkabaja nu uit. Ik bestel u een glas port of madeira. Wat wilt u hebben?"
"Neen, dank u, ik word dadelijk mabok! Betoel, ik kan er niet tegen!"

[138:]

"U moet mij toch gezelschap houden met mijn bittertje?"
"Nu, als u een glas stroop hebt..."
Hij roept den jongen en geeft zijn orders.
"Zullen wij niet liever naar achteren gaan?" vraagt hij ineens en hangt hare kabaja over den arm. "U moet toch mijn huis eens zien!"
En passant steekt hij den brief in den borstzak.
Alles is even ordelijk en helder, de vloer met keurige matten belegd, de muren blank gewit.
Mevrouw Heyse heeft de oogen overal.
"Een mooi huis!" prijst ze, langzaam naast hem voortloopende.
"Och, bij u is 't veel gezelliger!"
"Soeda! Als er eenmaal een njonja is... De mannen hebben daar geen verstand van!"
Hij zucht.
Onderwijl zijn ze in de achtergallerij gekomen.
"Kom, ga op dien gemakkelijken stoel zitten." Tjarda wijst op een gezellig hoekje links. "Zoo! Hier staat de stroo pal. Die kan ik u recommandeeren. De Rhaden-ajoe Wedana voorziet mij altijd van die dingen. Mag ik u eens bedienen?"

13-08-1902

Tjarda schenkt zichzelf een bittertje in en drinkt het ineens leeg. Dan leunt hij zorgvol achterover. Mevrouw Heyse slaat hem voortdurend gade.
"U bent erg veranderd!" meent ze na een poosje. U bent sakit hati ? liet is toch niet om Nonnie?" Hij kijkt haar verschrikt aan.
"Om Nonnie? Hoe bedoelt u dat?"
"Wel, u vindt niet prettig, zij met den resident..."
"Och, daar heb ik mij al in geschikt."
"Ja, u was zeker verbaasd, doch ik kon er niets aan doen. Ik had liever gezien dat Nonnie uof dien dokter genomen had. De resident is al zoo oud! Ik begrijp niet, ja. Ze was zoo koppig. "Werk mij niet tegen, ma, het helpt toch niet, ik trouw met niemand anders, zei ze. U hebt toch niet gedacht dat ik er vóór was?"
"Neen, neen, het is uwe schuld niet!" weert hij af en drinkt zijn tweede bittertje leeg. Er heerscht een oogenblik zwijgen. De toekan sepen loopt zachtjes heen en weder om de tafel te dekken. Hier achter is het veel huiselijker. Een getemperd groen licht valt door de pilaren, waartusschen reusachtige pakoo minjangan onder het laag afhangende dak nederhangen. Aan den ingang rechts, onder een overdekten gang hoort men het rustelooze rinkelen van de ketting waar Jan een aap geboeid is, onophoudelijk loopt hij heen en weder, steekt zijn neus vooruit en van onder zijn zwaargewelfde wenkbrauwen spiedt hij naar binnen of richt ïich op zijn achterhanden omhoog, om de bezoekster licht grommend op te nemen.
Mevrouw Heyse schijnt een pak van het hart genomen, dat de controleur haar vertrouwt. Ze drinkt smakkelijk haar assemstroop en volgt belangstellend alle bewegingen van den heen en weder trippelenden bediende. De gastheer zit tegenover haar. den elleboog op tafel en draait in somber gepeins zijn snor.
"Ik geloof dat u toch over die perkara zit te piekeren," merkt ze eindelijk op. "Trek u het maar niet aan! De resident gaat immers ver weg, naar; Padan. En u krijgt een mooi vrouwtje! U heeft ook niet maloe te zijn over Nonnie. Ze is toch pantes, al is ze wat jong nog. Verleden jaar werd ze ten huwlijk gevraagd door den assistent resident van Haeften, die. nu resident is van Rembang, ook een echte tótók. Hij logeerde hier een tijdlang op Gedong gedeh. Ze lachte maar en wilde niets van hem weten. Ik begrijp niet, ja? Hij was veel jonger dan baron Utenhove."
"Katoegangan prantas!" kondigde de toekan spen aan.
"Zullen wij aan tafel gaan?" vroeg de controleur en schuift galant een stoel achteruit. Ze nemen plaats tegenover elkander aan de helder gedekte tafel. Mevrouw bedient zich van een flinke portie rijst.
"Allah, ik heb zoo;n honger!" verontschuldigt ze zich lachend. "Wat is dat mooie, witte rijst!" Met critiseerenden blik schept ze langzaam de sajoer op. "Die gareng assem is lekker gebraden. U hebt een goode koki. Uw njai heeft immers al haar lepas?" Een oogenblik fronst hij de wenkbrauwen, doch ze kijkt hem zoo argeloos vragend aan. Voor haar is die zaak niet van onkieschen aard.
"Ik heb oen vrij goeden kok," zegt hij. "De wedana heeft hem mij bezorgd."
"Dan wil ik het gelooven! De ambtenaren van het bestuur hebben altijd oentoeng." Hij heeft vork en lepel nedergelegd en speelt godachtenloos met zijn messenlegger.
"Al kenjang? Wat eet u weinig!" merkt ze op, terwijl ze een rosé kroepoek met haar groote gezonde tanden fijn kraakt. »Bij ons smaakt het eten u toch zoo goed! Ik hebt betoel sakit hati! Wat is er toch? Kom vertel mij wat u hindert! Piekert u over uw njai? Wees niet maloe! Zeg het maar!"
Onwillekeurig tast hij naar den brief in zijn borstzak Zijn gemoed is vol, hij moet spreken. Hij vertelt haar alles. Daareven heeft hij zulk een verpletterden brief ontvangen van zijn ouden sobat Mol. Dien kende hij al van vroeger, toen hij pas in Indië was. Toen was er iets gebeurd een vervelende geschiedenis. Mol was het die alles weder oprakelde. Hij had die perkara al haast vergeten.
"Ik had een kind, moet u weten, een meisje, het is al meer dan acht jaar geleden. Die vrouw stierf kort daarna. Ze was nog zoo jong, ik was haar eerste man. Daar zat ik met een kind van een paar maanden. De vrouw van den zoutpakhuismeeeter hielp mij met alles. Het kind was haast den heelen dag in haar aan huis en als ik op tournee was. sliep het in haar kamer. De menschen hadden zelf geen kinderen en zoo kwam het dat mevrouw zich erg aan het arme wurm hechtte. Daar werd ik overgeplaatst. Ik zat er vreeselijk mee in, dat begrijpt u. Doch mevrouw De Bruin vroeg mij de kleine te mogen houden, ze zou dat speelpopje niet meer willen missen. Dat was een ware uitkomst voor mij. Ik nam dus het aanbod gretig aan In den beginne schreven de lui mij nog het een en ander over Emy, doch met der tijd verflauwde de correspondentie. Het kan zijn dat ik niet geregeld antwoordde kortom de laatste jaren hoorde ik niets meer van het kind. Daar onlangs ontmoette ik Mol. Wij spraken nog eens over den ouden tijd. Op het kleine Welini woonden wij vlak naast elkander. Hij informeerder naar Emmy, want een paar maanden vóór mij is hij naar een grooter garnizoen vertrokken. Hij vond het slecht dat ik mij van het kind had ontdaan. Waarom had ik verkeerd gehandeld? Emmy had het bij die menschen duizendmaal beter dan bij mij. Wat zegt u er van?";
"Als het bepaald goede menschen waren,:meent mevrouw Heyse.
(Wordt vervolgd.)


vorige pagina | inhoud | vorige pagina