doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Nji-Sri: Een nonna
Feuilleton in het Bataviaasch Dagblad, juli-september 1902 aangevuld met romanuitgave bij Becht, 1902


[15-07-1902]

"In jou plaats zou ik zoo iets niet al te ernstig opvatten, zei de controleur tegen zijn vriend. Het zijn de gewone tingka's! God weet, hoe ze naar je aanzoek verlangt! Voor zoo'n meisje ben jij een drommels goede partij!"
De jonge arts schudde ongeduldig het hoofd.
"Je bent heelemaal niet op de hoogte, vriend. Op het oogenblik zijn er wel drie op haar verliefd. En ze schijnt niets te zien. Zoo bevallig en vrij weet ze zich te bewegen. Daar heb je nu Utenhove, de resident! Die maakt zich bepaald belachelijk met zijn hofmakerij. Als hij een dertig jaar jonger was, beschouwde ik hem als een ernstige pretendent."
Tjarda stoof op.
"Wat? Mijn toekomstige schoonvader ? je schijnt ver heen te zijn! Het is om zich ziek te lachen! Neen, die is goed hoor!"
"Ja, lach maar! Ik heb mijn oogen niet in den zak! Trouwens, iedereen spreekt er over! Zoo'n ouwe gek! Pardon! Doch ik kan het mij best begrijpen. Jij bent zoo'n ijscolos. Ik kan me nog niet voorstellen dat je geëngageerd bent! Ik zou julliewel eens samen wilton zien, jou en je schoone, ongenaakbare freule. En toch schijn je iets aantrekkelijks voor het schoone geslacht te hebben. 'Ik was tenminste dikwijls jaloersch op je, vroeger! Weet je nog hoe die kleine Betsy Kink je altijd toelonkte op Welini? Niet? Nu ik wel, hoor! Om je de waarheid te zeggen, ik ben dankbaar dat je op weg bent een veilige haven binnen te loopen. Ik was op het eerste oogenblik allesbehalve gesticht toen ik je daar zag liggen! Goddank, zie je er, zoo geboenkoest allesbehalve verleidelijk uit. Ik had je haast niet herkend. Hoelang denk je nog hier te blijven?"
"Niet lang, wees gerust! Je hebt het tenminste in de hand dat ik zoo spoedig mogelijk opstap. Wil je mij een grooten dienst bewijzen, amice?"
"Natuurlijk!"
"Zou je in. een vrij uurtje eens over willen komen om mij te behandelen? Die Verheul laat mij hier aan mijn lot over. Hij zanikt dat ik op het moet komen. En dat verdraai ik!'"
"Hoe gevoel je je nu ?"
"Och, het gaat goed vooruit geloof ik. Ik verlang er naar weder in mjjn gewonen doen te komen. De eerste dagen was ik zoo moe en overspannen van al het werk, dat ik hier een goddelijken rusttijd genost. Maar nu... met die zieke vrouw in huis.... Je begrijpt, het is een penibel idéé om de mendchen tot last te zijn. Zeg, wanneer zou het je schikken eens te komen kijken?"
"Laat zien! Morgen hebhbn we die boottocht, 's avonds repetitie voor de voordrachten en de tableaux vivants.... Je moet weten, mevrouw Verheul is gauw jarig. Overmorgen zal ik..."
Hij sprong plotseling op. Nonnie stond aan de deur. In haar licht avondkleedje-met volants en fladderende linten, het rijke haar van kroese golvingen hoog opgestoken, met een gewarrel van uitspringende lokjes waaronder de donkere oogen verleidelijk uitlonkten, was het voor hem een nieuwe verschijning. Ze keek zoekend naar rechts en links, spiedde den tuin in, wenkte. Het gezelschap kwam uit een donker zijpad te voorschijn. Een elegante, ietwat corpulente, jonge vrouw snelde vooruit. Nonnie vloog van de trap af, haar te gemoet, men hoorde het ruischen en ritselen van vrouwenrokken.
"Dag Sidonie! Heeren en dames! Heerlijk, dat jullie gekomen bent! ma is ziek,-ik kon onmogelijk weg vandaag!"
"Wat scheelt er aan?"
"Koorts, nu ligt ma een weinig te slapen."-
"Zou je niet mede kunnen vanavond?"
"Neen, onmogelijk!... Nou ja! Een uurtje zou ik wel kunnen wegblijven. In elk geval kan ik jullie- een eindje vergezellen."
"En we zouden dat duo nog samen zingen!" zei Mol.
"Geen quaestie van, vanavond!"
"Je tante was den heelen dag uit haar humeur dat je niet kwam. We dachten eerst'dat je quaesties met den resident had. God. wat heb je hem gisteren afgetroefd!"
"Hij zat nu den heelen dag zoo sjagrijnig in een hoek," vertelde Sidonie.
"Kassian!" lachte nonnie. Het vroolijke troepje dartelde heen, van de gracieuse brunette was niets meer te zien, ze werd geheel door de anderen ingesloten. Tjarda oogde hen wrevelig na. Geen oogenblik had het lichtzinnige kind aan den zieken gast gedacht, zijn vriend Mol had hem nog even vluchtig toegeknikt. Mokkend strekte bij zijn pijnlijke leden uit en zuchtte.
De duisternis viel in, een paar eenzame sterren flikkerden aan den bleekblauwen hemel, enkele krekels tjilpten in den naburigen nangkaboom. Alles bleef doodsch in huis, nonnie bleef weg. Daar sloop een donkere gedaante door de struiken.
"Saha?" vroeg Tjarda barsch. Het was Karta, zijn lijfjongen. "Kadieu! Haal de lajars op! Gowat!... Heb je lucifers? Steek licht op!"
Zoo nu kon hij tenminste lezen. Het was over negen toen het eten werd gebrachtt was,-haast ongenietbaar, halfgaar of aangebrand alles smaakte naar den rook. Wat een kost, vergeleken bij de heerlijk toebereide spijzen van mevrouw Heyse. Doch hij had honger!
"Mboeng!" knorde hij. "Haal mij een bord droge rijst met dengdeng en sambal oeloek!" Haastig at hij zijn eenvoudig maal, dronk een glas water, bleef nog een goed half uur lezen en liet zijn stoel vroeg naar de slaapkamer brengen.
Den volgenden morgen, even over zessen, zag hii nonnie met loshangend haar al over het erf vliegen. Ze scheen zeer gepresseerd. Toch bracht ze hem na lang wachten een kop koffie. Door het haastig loopen had ze een plas in het schoteltje gemorst.
"Neem het mij niet kwalijk!" zei ze. "Ik heb zoo'n haast, van morgen om negen uur moet ik klaar zijn. Dan halen ze mij af voor het 'watertochtje."
"Is uw mama dan weder beter?" Ze kleurde even.
"Een beetje beter, geloof ik. Ma vond tenminste goed dat ik meeging."
Een strenge, afkeurende blik uit zijn gebiedende oogen trof haar. (Wordt vervolgd)


vorige pagina | inhoud | vorige pagina