doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Marguerite: 'Door duisternis tot licht. Indische novelle'.
In: Bataviaasch Nieuwschblad, vrijdag 10 december 1897


[38:]

(Vervolg)

't Waren zeker geen prettige gedachten, die hem bezig hielden.
Doodstil bleef ik liggen en bestudeerde zoo zijn gelaat.
Arme man, hij zag er waarlijk slecht uit en ik, die hem dag aan dag aan mijn bed zag zitten, die door hem zoo trouw en zoo liefderijk verzorgd en opgepast -werd, ik had dit niet eens opgemerkt.
Arme Fred, dacht ik, dit hebt ge zeker niet aan mij verdiend.
"Fred", kwam mij toen onwillekeurig, heel zacht van de lippen.
Dadelijk was hij bij me. Al wakker vrouwtje? Gevoelt ge u nu wat beter; vroeg hij.
Zal ik uw kussens wat opschudden, dat is zoo heerlijk frisch, en als de handigste ziekenverpleegster steunde hij mijn hoofd met de eene arm, terwijl hij met de andere hand vlug de kussens schudde en omlegde.
Is het zóó nu niet veel prettiger liggen, vroeg hij, een en ander te recht schikkend.
Ik kon niets doen dan hem aanzien, telkens en telkens weer.
Ik wilde hem eén vriendelijk woord zeggen tot dank; mijn lippen openden zich, maar ik kon geen klank uitbrengen.
Ik greep zijn hand en drukte die krampachtig tegen mijn lippen.
Snel trok hij haar terug en zich naar mij overbuigend vroeg hij teeder: Wat hebt ge, Minnie?
O, Fred, snikte ik, ge zijt veel te goed voor me, ge weet niet half hoe slecht...
Stil, Minnie, zeg dat nooit weer, viel hij me in de rede. Mijn vrouwtje kan niet slecht zijn, nooit. Wie mij dat zou durven zeggen, was zijn leven niet zeker en al zegt gij 't mij zelve, ik geloof u toch niet.
Ach, Fred, het is omdat ge niet alles weet, antwoordde ik diep bedroefd. Was 't toch maar nooit zóóver gekomen.
Ik weet meer dan ge denkt, Minnie, ik weet alles, zeide mijn man.
En kunt ge dat alles vergeven, Fred? vroeg ik zacht hem angstig in 't gelaat kijkend. Ik heb niets te vergeven, lieveling, antwoordde hij, gij hebt mij vergiffenis te schenken, dat ik zoo'n onvergeeflijke domkop ben geweest.
Had ik alles maar 't dadelijk ingezien, inplaats van je in dien moeilijken strijd alleen te laten, we hadden allen niet zoo vreeselijk geleden. Dapper heb je gestreden, mijn kleine vrouw, mijn alles, maar ten koste van je gezondheid, van je leven bijna.
Stil, lieveling, vervolgde hij, toen hij zag, dat ik spreken wilde, zeg maar niets. Ik weet alles, ik wist alles, ik zag 't aankomen.
lemand, die 't goed met ons meende, merkte op, wat ik niet zag en waarschuwde me. Ik was wanhopig, diep ongelukkig, toen ik met eigen oog zag hoe geheel gij en Paul in elkander opgingt, hoe vreemd uw hart mij reeds geworden was en hoe 't hem aanhing, vol innige toewijding.
Dikwijls heb ik in mijn doljaloersche buien op 't punt gestaan hem te dooden, maar dan dacht ik er aan, hoe ik u in opspraak zou brengen en hoe ge mij toch altijd als zijn moordenaar zoudt beschouwen en mij vol afschuw van u af zoudt stooten.
Noem 't laf, onmannelijk van me, dat ik u ondanks alles niet op kon geven. Eerst toen ik je bijna verloren had voelde ik, hoe dierbaar je me geworden was en ik hoopte vurig, je nog eenmaal voor mij terug te kunnen winnen. Ik beproefde dikwerf een toenadering, gij weet het. Zielsbedroefd, diep wanhopig was ik, als ik telkens teruggestooten werd en ik 't nog zelve wel bekennen moest, dat ik ja geheel vreemd geworden was.
Vaak heb ik op 't punt gestaan, maar een einde aan mijn leven te maken, om je verbintenis met hem niet langer in den'weg te staan. Een scheiding zou eenvoudiger geweest zijn, maar dat kon ik niet over mij verkrijgen.
Ik zou 't nooit hebben kunnen dragen, je als zijn vrouw te zien. Dat idee alleen bracht mij tot radelooze droefheid.
Onze dokter, die mijn strijd wel zag, nadat hij mij gewaarschuwd had, zeide dan dikwijls:
Geef den moed niet op, Verster. Ik weet, dat je vrouw veel te degelijke principes heeft en haar plichtsgevoel sterk genoeg ontwikkeld is, om haar te behoeden voor een stap, die u allen ongelukkig zou maken.
Ga vooral niet overhaast te werk. Den eenen of anderen dag moet er een reactie in dezen toestand komen.
Geloof me, ik ken mijn luidjes wel. Goddank, dat hij gelijk had, zeide Fred uit de vol- Jieid van zijn hart.
Weet je alles, Fred, alles? Ook het afscheid, dat ik van Paul nam, vroeg ik angstig? O God, hoe zwak moet je me vinden!
Het was niet goed van mij, neen niet goed, snikte ik.
Voor ik verder kon gaan, sloot hij me den mond met kussen. O, lieveling, zeg dat nooit weer, zeide hij. Als er een schuld heeft, ben ik 't. Je liefdevol hart behoefte gevoelde, maar ik vond het, laat mijn biecht volledig zijn, overdreven en lastig.
Ik praatte 't me zoolang voor, dat 't bij u wel slijten sou met de jaren en ge vergoeding genoeg vondt bij onze kinderen, dat ik 't ten laatste waarlijk geloofde.
Daarbij komt nog, dat de moeilijkheden en tegenspoeden, waarmee wij te kampen hadden, er al 't hunne toe bnbrachten, om mij harder te doen schijnen, dan in mijn bedoeling lag. Ik weet thans, dat ik vaak onbillijk jegens u geweest ben. (Wordt vervolgd.)


vorige pagina | inhoud | volgende pagina