doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Dé-Lilah: Een Indisch Dozijntje
Utrecht: H.M. Honig, 1898


[288:]

Kleine Puck!

Pas uit Europa aangekomen, werd zij van Tandjong Priok afgehaald door haar goeden George, die haar vol innige gelukzaligheid aan zijn hart had gedrukt, haar en hun kind, kleine Puck. Toen met den trein naar B. nog een uur rijden in hun kleine lichte americaine en daar waren zij thuis.
Alles was haar zoo bekend wat zij terug zag, de theestruiken links en rechts van den weg, de groote tjemera boomen, die zijzelf had geplant, en die in dat eene jaar veel waren gegroeid, de bamboe met den prachtig slaande perkoetoet, en dan die roozen, die daar in 't perk bloeiden te midden van foksia 's, geraniums en heliotrope.
Kon zij oogen voor alles hebben, nu zij slechts met ééne gedachte vervuld was, namelijk weêr bij haar man te zijn en een gevoel van onuitsprekelijke dankbaarheid doorstroomde haar, dat zij hun

[289:]

eenigen lieveling "kleine Puck" weêr geheel hersteld bij hem had teruggebracht.
Ach! met huivering denkt zij nog terug aan dat afgeloopen jaar, hoe zij getobd heeft om hun kind in 't leven te houden, het eenige, dat hun was overgebleven, nadat de dood er hun drie ontnomen had.
Met welk een trots ziet zij nu naar 't tweetal op, en George die kleinen Puck in de hoogte heeft geheven en hem op een armlengte van zich afhoudt, kan niet nalaten te zeggen: "Wat een boy, wat een prachtkerel is hij geworden. Daar heb je eer van Nellalief."
"Niet waar?" zegt de jonge vrouw gelukstralend.
"Ach! welk een genot om weêr thuis te zijn. Niets is veranderd en wat heb je goed voor alles gezorgd, lieve George."
"Kijk daar komen de bedienden aan. Zij zijn er nog allemaal, behalve de oude baboe, dat heb ik je immers geschreven? Die heb ik moeten wegdoen omdat zij brutaal is geweest."
"Dat spijt me erg van die oude Mah," zegt Nella meêwarig, "zij was toch anders zoo'n goede meid en ze heeft steeds zoo goed op kleinen Puck gepast."
En ziende dat de bedienden naderen, zegt zij ze allen een voor een goeden dag, hun dankende dat ze dat ééne jaar zoo goed op meneer gepast hebben.
Allen bewonderen nu het kindje, dat hun met zijn blauwe oogen verwonderd aanstaart. Hij is zulke bruine menschen niet gewoon, hij was nog

[290:]

zoo klein toen hij doodziek, voor zijn gezondheid met moesje naar Holland ging. Daar had hij een blanke kinderjuffrouw, en zoo kon hij zich deze bruine menschen niet meer herinneren. Hij is echter een kleine dot en begint volstrekt niet te huilen maar wil aan iedereen een handje geven.
"Manies sekali! roepen de inlanders, en Nella drukt Louitje, want zóó heet hij, Puck is maar een bijnaam, vol moedertrots aan haar hart.
"O mijn schat als ik jou niet had wat dan?"
"En mij?" zegt George, terwijl hij zich naast zijn vrouwtje neêrzet.
"En jou ook natuurlijk. Och George, hoe heerlijk dat we weer alle drie bij elkander zijn. Heb je mij niet heel erg gemist lieveling? en ben je blij dat ik weêr terug ben?"
"Of ik," stamelt George, en hij drukt zijn donker krullend hoofd in de wijde mouwen van Nella's blouse.
"Het is ook geen leven voor een man niet waar George, om zóó alleen te blijven. Heb je niet erg naar ons verlangd?"
"Ach Nella lief, dat heb ik je immers altijd geschreven. Je mag me nooit meer alleen laten kind, want zulk een leven houd ik niet meer uit. Getrouwd te zijn en zijn vrouw niet bij zich te hebben, dat is meer dan een man verdragen kan."
Voor jou was het zóó erg niet, want jij hadt afleiding genoeg. Altijd bij familie en goede vrienden, en toen Puck gezond was kon je uitgaan, terwijl ik mij hier zat dood te kniezen."
Arme George," zegt Nella en streelt hem lief

[291:]

koozend langs zijn oor. "Ik ben toch ook niet voor mijn plezier gegaan, dàt weet je toch lieveling. Als ik gebleven was hadden we onzen "kleinen Puck" verloren, en zie hem nu eens aan, wat een heerlijkheid, niet waar?" En dan tegen den kleine:
"Puck waar is Papa?"
Kleine Louis steekt zijn vingertje in zijn mondje en antwoordt: "In Holland!"
"Daar heb je 't nu al, nu kent mijn eigen kind zijn vader niet eens meer!"
Maar Nella heeft hem opgenomen en duwt hem zacht tegen George aan.
"Dat is Puckie zijn Papa," zeg dan "Lieve Papa."
Het kind kijkt verbaasd maar bauwt haar toch na.
"Lieve papa"
"Zie je, nu weet hij 't al! Ach zoo'n kleine dot, zoo'n engel!" En hem nog eens en nog eens kussende vraagt zij weêr:
"Waar is papa nu; Puck?" en met dat lieve zoete stemmetje antwoordt hij nog eens:
"In Holland!"
"Ach soedah, Nel," zegt George, half lachend, half geërgerd. In één dag zal hij dat immers niet leeren. Hij, zal het wel vlug genoeg weten, en dan zal je eens zien hoe gauw of hij van mij zal houden. Laat. hem nu maar aan de baboe over, en ga jij je ook wat lekker maken kind!"
Maanden zijn vervlogen en Nella is weêr geheel op haar gemak in haar eigen huis. Het zijn maanden geweest van oneindig geluk, een vergoeding voor 't scheiden van een heel jaar. George is

[292:]

altijd een uitstekend goede man voor haar geweest, nooit heeft zij zich in haar zesjarig huwelijk over hem te beklagen gehad, maar in deze maanden na haar thuiskomst, heeft hij zich in attenties voor haar uitgesloofd, zoodat zij dikwijls lachende beweerde, dat hij haar nog totaal zou bederven.
Ondanks dit zeggen, maakte het haar zeer gelukkig, want wat is zaliger voor eene vrouw dan te weten dat haar man alleen aan haar denkt en geheel alleen voor haar leeft. Hoeveel huwelijken had zij niet bijgewoond; sommige totaal ongelukkig, andere, waarin de echtgenooten elkaar met volslagen onverschilligheid behandelden, om niet eens te spreken van de huwelijken waarin echtbreuken aan de orde van den dag waren.
Ach neen, zoo zou Nella nooit kunnen leven.
Zij verlangde niet veel. Zij hield niet van uitgaan of van buitensporige toiletten of ander soort van genoegens, zij was een zachte, geduldige huisvrouw, die alleen wenschte te leven voor haar George, haar kleinen Puck en haar huishouden en alles gaarne wilde doen of laten, alleen maar om haar man volmaakt gelukkig te zien en zelf gelukkig te zijn in haar kleine maar reine woning. Daarom was de slag, die de arme Nella trof te zwaarder, des te moeielijker te dragen, juist omdat zij alleen maar voor dat eene doel leefde, huiselijk geluk.
In een oogenblik was alles verwoest en vernietigd, Nella achterlatende, terugziende op de puinhoopen van haar vroeger geluk.
Het was op een regenachtige morgen, dat zij alleen in de achtergalerij zat te werken, terwijl

[293:]

George voor zaken naar de hoofdplaats was gegaan en niet voor 's avonds zou terugkomen.
Op een mat zat kleine Puck met de baboe te spelen. Hij zag er uit als een cherubijntje met zijn groote blauwe oogen en zijn blonde krulletjes. De roode bolle wangen, die hij uit Holland had meêgebracht, had hij nog niet verloren, ondanks het Preangerklimaat, en met zijn dikke knuistjes bouwde hij een toren van blokjes op, die hij later onder veel pleizier en geschater omverwierp.
De baboe moest hem van tijd tot tijd wat voor zeggen en dan neuriede kleine Puck meê.
Het was een tooneeltje, het penseel van een schilder waardig. De jonge moeder met haar zacht rein gelaat, met een gelukkigen glimlach kijkende naar 't spelende kind, voor haar in de mand de groote grijze kater, die behagelijk tusschen sleutels, geld, wol en een zakdoek lag te snorren. Bello zat aan haar voeten en haar kind op den grond, met de inlandsche vrouw naast zich, die in bonte kleuren gekleed, in haar type, een werkelijke schoonheid was. Het was een paradijs op aarde en voor Nella's verbeelding bestond er werkelijk niets beters dan dit kleine gezellige plekje, dat zij met een oogopslag geheel kon omvatten en dat haar Eden uitmaakte. Doch waar 't paradijs is, daar is ook de slang en, deze naderde reeds met haar vergiftigden adem om Nella uit haar Eden te verjagen.
Daar stond zij aan den ingang der deur, namelijk eene oude vrouw met wit haar, gerimpelde wangen en mummelenden mond. Zij had een witten neteldoek

[294:]

schen doek om 't hoofd geslagen, want zij was eene hadjivrouw en vroeger naar Mekka geweest.
"Tabé njonja!"
"Oh! ben jij daar, Mah! Och, wat doet mij dat toch pleizier, dat ik je weêr eens zie. Waarom ben je toch niet eerder gekomen? Ik ben immers al weêr zes maanden thuis."
"Ik ben op reis geweest njonja," antwoordde de oude, "heeIemaaI naar Soerabaja, want daar woont mijn tjoetjoek (kleinkind) en ik ben pas een week terug. Op de passer ben ik kokki tegen gekomen en die heeft mij verteld dat mevrouw al uit Holland terug is."
"En wat zeg je nu wel van njootje?" zeide Nella en wees haar op het kind.
"Allah! wat is hij groot en mooi geworden," riep de oude in extase uit, "en die mooie krulletjes, precies een engeltje."
"Niet waar?" antwoordde Nella, "ja, hij is een dot, en wij zijn maar wat trots op hem. Weet je nog wel Mah," vervolgde zij ernstig, "hoe zwaar ziek hij was. Ik had nooit gedacht, dat hij zou blijven leven."
"Saga," antwoordde de oude. "En nu heb ik ook wat voor u en voor kleine Njo meêgebracht. Ik heb dit zelf gemaakt en nu moet u maar eens proeven of het lekker is." Zij maakte haar slendang los, waarin een mand verborgen was, en nu kwamen alle mogelijke heerlijkheden voor den dag, zooals inlandsche koekjes, confituren en eenig onschadelijk suikergoed voor kleinen Puck, die er met zijn dikke handjes in grabbelde en alles tegelijk

[295:]

in zijn mond stak, tot grooten schrik van de baboe, want dra zat hij van onder tot boven met suiker en moest baboe hem naar de badkamer brengen om hem te wasschen en een schoon hansopje aan te trekken.
Met teedere blikken keek de oude het tweetal na en loosde toen een diepen zucht.
"Sajang, mijn anak mas!" mompelde zij, "ik kan hem nog maar niet vergeten, en ik heb sakit hati als ik zie, dat hij nu een andere baboe heeft. Natuurlijk krijg je een kind lief, wanneer je 't van af de geboorte hebt opgepast."
"Waarom ben je dan weggegaan, Mah? Het speet me ook zoo, dat je er niet meer was toen ik terugkwam. Je hebt altijd zoo trouw gewerkt, en ik zal nooit vergeten, hoeveel ik aan je had, met de ziekte en 't sterven onzer andere kinderen."
"Ja, kassian," antwoordde Mah! neêrhurkende op de mat aan de voeten harer mevrouw. "Kassian, sinjo Heintjie en Eddie en kleine Non!"
Bij deze treurige herinnering barst Nella in snikken uit, terwijl de oude meêwarig haar oud hoofd schudt.
In één week allemaal dood. "Kassian," zegt zij nogmaals, en komt dichter bij haar mevrouw en legt familiaar de oude rimpelige handen op Nella's knie.
"Oh! Mah! wat heb je me toen goed geholpen. Dat zal ik nooit vergeten, goeie oude meid, en je hoeft ook niet bang te zijn, dat je op je ouden dag gebrek zult lijden. Ik zal altijd voor je zorgen. Een bordje rijst kan je bij mij altijd nog krijgen."
"Mevrouw is goed," mompelde de oude "dat

[296:]

heb ik altijd gezegd. Ik zou zoo graag weer hier in dienst komen, maar meneer is zóó boos op mij. Meneer heeft de oude Mah! weggejaagd."
"Ja maar, je bent ook brutaal geweest. Je weet dat meneer heel driftig kan zijn, en geen tegenspraak dulden kan."
Maar de oude schudde haar hoofd: "Neen, brutaal ben ik niet geweest. Dàt ben ik nooit tegenover europeanen. Mah weet heel goed, hoe of zij zich tegenover de blandas heeft te gedragen. Ik heb meneer alleen maar gewaarschuwd. Ik dacht, omdat ik al oud ben, en zoo veel voor meneer's kinderen gedaan had, dat ik wel een streepje vóór had, en iets meer mocht zeggen dan een ander. Maar soedah! laten wij er maar niet over spreken, het wordt tijd voor Mah om naar huis te gaan; doch eerst ga ik nog even bij Kokki wat sirih stampen."
En de oude vrouw wilde opstaan, zich vasthoudende aan de leuning van Nella's stoel. Maar met een handgreep dwong Nella haar wêer te gaan zitten.
Haar nieuwsgierigheid was zeer gaande gemaakt, en Mah's woorden waren haar een raadsel. Zij begreep er niets van, maar wilde toch alles weten, wat Mah bedoelde, want Nella was er de vrouw niet naar, om iets blauw blauw te laten, zij moest de waarheid weten, al was die ook nog zoo verpletterend.
"Wat praat je toch Mah! van meneer te hebben willen waarschuwen. Wat is er dan met meneer gebeurd. Kom vertel me nu maar alles. Zou er dan een ongeluk met meneer gebeurd zijn? Kom,

[297:]

zeg wat het is, want ik ben "kepingin" om nu alles te weten."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina