doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Marie C. van Zeggelen: Een Dessajongen
Assen: Van Gorcum & Comp. N.V. 1935
(een der mooiste verhalen uit Nellie's Volkskinderbibliotheek)


[14:]

zeker zijn vriendje zou verliezen. Zagen niet de andere schooljongens ook op hem, den kleinen koekjesverkoper, neer? Dat zou Kromo nu evenals zij doen.
Met slenterpas gaat hij naar huis, 't is warm, maar anders liep hij toch veel vlugger, blij, dat hij naar huis kon. Eindelijk is hij bij het lege huisje. Hij weet wel, dat Moeder op 't land aan 't werk is en dat zij kleine Limak heeft meegenomen. Vader was naar het dessahoofd. Wat zag alles er slordig uit! En ineens zijn al de verdrietige gedachten uit Ming's hoofd; hij neemt een grote bezem en veegt daarmee netjes het erf aan, dan maakt hij van de dorre takken en blaren een vuurtje, dat niet alleen het slordige deed verdwijnen maar het erf wat vrolijk maakte.
Eerst kijkt hij alleen naar de opgaande vlammen, net vrolijke tongetjes, die praten, en dan naar boven, naar het dak van het huisje, waar de blauwe rook hem aan een oud verhaaltje doet denken. Maar ineens hoort hij vlak bij zich blaten. Zijn geitje! Het is aan een paal gebonden. Ming heeft het goed verzorgd met frisse bosjes gras, voor hij wegging. Geitje is nu zijn enige vriendin, zo denkt Ming en langzaam staat hij op en gaat naar haar toe.
't Is net of haar donkere ogen den baas zeggen, dat zij nu alles voor hem zijn wil. Wat was Geitje niet dankbaar geweest, toen Ming zo'n mooi hok voor haar getimmerd had van oude planken... Iedereen, die het gezien had, was er van overtuigd; dat Ming het knap gedaan had en een geboren timmerman was.
Zou hij wat met Geitje gaan spelen? Hij had er eigenlijk geen zin in, veel liever zat hij bij het vuur te dromen, met Geitje naast zich, en alleen aan Geitje vertelde

[15:]

hij van het geluk van Kromo en zijn verdriet. - De volgende morgen, toen Ming weer als gewoonlijk met zijn koekjes naar het einde van de laan ging, kwam hij onderweg Kromo tegen. 't Was juist bij de brug, die over de rivier liep en het water maakte zo'n donderend geweld, dat Ming uit alle macht moest roepen, wat hij Kromo wilde zeggen. Die nacht had hij namelijk iets bedacht. Als het nu eens andersom kon gaan, dan zoals zij het vroeger gedacht hadden, als hij het lezen en schrijven eens van, Kromo kon leren?
"Kromo," riep hij uit alle macht, "zou jij me straks uit school willen leren, wat jij daar geleerd hebt?"
Even dacht de kleine jongen, die zo parmantig stapte in zijn nieuwe kleren met de lei en de griffel onder de arm, na. "Maar dat kan ik immers niet!"
"Dat kan je wel, 'k zal erg mijn best doen, en ik zal er al je griffels voor slijpen." Kromo bekeek zijn griffel, die geen mooie punt had. Het lokte hem wel aan, maar ineens bedacht hij zich wat. Als Ming het zo graag wilde, dan moest hij er meer voor hebben, dan alleen griffels, die geslepen werden. Ming verdiende immers met zijn koekjes en hij verkocht ook nog kippen; daar zou hij vast wel wat voor krijgen van zijn Moeder. "Als je me ook nog iedere dag een gobang (2 1/2 cent) geeft." Wat keek Ming verdrietig; hij kreeg immers niets van de verkoop en dat Kromo, zijn vriendje dát van hem vroeg!i Nog erger werd het, want immers hoorde hij Kromo zeggen: "En je hebt ook geen lei!"
"Zou ik dan nooit op jouw lei mogen schrijven?" vroeg Ming. Er was zeker zoveel verdriet in Ming's

[16:]

stem, dat Kromo dit niet geheel kon weigeren, maar toen hij zich omdraaide en met deftige stapjes wegliep, zei hij nog: "Maar de gobang moet ik iedere dag hebben."
Ming bleef zitten. Boven zijn hoofd ritselden de blaadjes en een vogel begon opeens een lied te fluiten.
"Een gobang, een gobang iedere dag, hoe moet ik er aan komen!" Hij vergat bijna dat hij vandaag ook nog kippen moest verkopen en dus moest zorgen gauw zijn koekjes kwijt te raken. Gelukkig ging het die dag vlug en zo hard mogelijk liep hij naar huis, waar twee grote manden gepakt met kippen op hem stonden te wachten. De veren staken er van alle kanten uit en soms kakelden ze driftig, vooral wanneer ze graantjes wilden pikken, die op de bodem van de mand lagen en ze elkaar daarvoor moesten verdringen.
Ming merkt dit alles nauwelijks, anders praat hij altijd tegen de vechtersbazen in de mand, maar nu denkt hij aan iets anders, wanneer hij de lat, waaraan de twee zware manden hangen op zijn schouders legt.
Ming heeft een gedachte gekregen, die hem bijna vrolijk maakt. Hij kan misschien de gobang krijgen!
Even kijkt hij nog of Geitje wel alles heeft en dan loopt hij vlug het erf af. Het zijn zware manden, die de kleine jongen bijna niet dragen kan en toch loopt hij zo vlug, dat het stof om zijn blote voeten warrelt, zodat ze helemaal grijs zien, en op zijn borst en rug parelen zweet komen. Maar het hindert hem niet, hij denkt alleen aan de gobang, die hij misschien vandaag kan krijgen. Nu is hij bij het Regentshuis, tenminste bij de muur, die om het erf loopt. Die muur bestaat uit pilaren, die zo dicht bij

[17:]

elkaar staan, dat je, als je klein en mager bent er net tussen door kunt komen. En als het de dag van kippenverkoop was, wrong er zich op een bepaalde plaats, waar de muur al wat oud begon te worden, altijd een klein figuurtje door, en dat was Jem, die moest weten hoe het thuis was en ook zelf altijd wat te vertellen had. Jem, nog nooit had Ming zo naar haar verlangd, want zij zou kunnen helpen, en zij wilde het natuurlijk graag. Ming moet even wachten; de manden heeft hij neergezet en juist is hij wat op adem gekomen of hij ziet haar vrolijk gezicht tussen de pilaren en in een wip is ze bij hem.
Wat ziet ze er weer keurig uit, denkt Ming en hij is trots op zijn zusje, dat niet zo hard behoeft te werken, dat haar kleren vuil worden en scheuren. Ze krijgt nette sarongs en baadjes, altijd goed eten eh af en toe wat geld om iets voor zichzelf te kopen of te geven aan wie ze wil. Altijd geeft ze er wat van aan Moeder en ook Ming heeft wel eens wat gehad, maar tot nu toe kon het hem niet schelen. Maar vandaag was dit anders geworden. "Wat is er Bong?" zo noemt ze Ming dikwijls met haar lievelingsnaam voor hem.
"Je kijkt alsof er iets bijzonders is. Zeg het me dadelijk."
"Zou je een gobang voor me hebben, Jem?" "Een gobang?" zegt Jem verbaasd. Ze had heel wat anders verwacht en moet nu alles horen. Vlug vertelt Ming haar zijn wens en zijn verdriet en voor Ming nog geheel klaar is, heeft Jem al geknikt, dat ze hem zal helpen zoveel ze kan. Iedere dag is wel moeilijk, maar ze zal haar best doen iets extra te doen, waarvoor ze dan wel eens iets krijgt. "Ga nu vlug verkopen," zegt ze,

[19:]

 "en als je terugkomt over een uur sta ik hier weer met de gobang."
Ming is opgesprongen van plezier. Hij buigt zich weer onder de lat en vlug gaat hij verder over de stoffige weg in de brandende zon. De mensen moeten wel van hem kopen, zo vriendelijk vraagt hij het.
Eindelijk is hij bij den laatsten klant geweest. Nu gauw langs het Regentshuis. In de verte ziet hij iets roods, het baadje van Jem, een bruin handje wordt door de pilaren naar hem gereikt. "Dank je," zegt :Ming en vlug stopt hij het kostbare geldstuk in een apart zakje van zijn jasje, dan nog wuivend loopt hij vlug verder naar huis.
"Is alles verkocht?" vraagt Moeder, die een uur, geleden van het rijstveld thuis kwam en nu bezig is op het houtvuur haar pot met rijst te koken.
"Bijna," zegt Ming, terwijl hij moe de manden van zijn schouder laat glijden. "Drie zitten er nog in. Die vonden de mensen te mager."
"Satanse jongen," snauwt z'n moeder, "kan je die paar kippen nog niet eens aan den man brengen? Je hebt zeker niet veel uitgevoerd vanmorgen."
Ming zegt niets, hij veegt met z'n mouw zijn gezicht af.
Hij weet wel, dat zijn Moeder altijd wat boos is als ze moe van 't veld komt en dan nog eten moet koken.
De hele morgen heeft ze immers in de felle zon gestaan, de benen tot aan haar knieën toe in het water, steeds in gebukte houding over de rijstplantjes. Dat is ook niet alles! Ming zou het graag anders willen voor Moeder; als Vader maar meer deed.
"Waar is het geld," vraagt ze, "laat eens zien wat je

[20:]

hebt." Ming schudt de zak van z'n witte jasje, die bol hangt van de centen, op de slaapbank uit. Hij legt ze allemaal naast elkaar en telt met zijn vuile vingertje hoeveel er wel zijn. Moeder blaast buiten 't vuur aan en roept af en toe boos naar de kleine Limak, dat ze van 't vuur af moet blijven.
Eindelijk is Ming klaar en Moeder komt kijken, wat hij verdiend heeft. "Dat is een, twee en acht, da's tien cent en vijf is vijftien en nog es tien, dat is een kwartje, twee kwartjes, één, vijf, nog 's vijf, da's tien, en zoveel nog een kwartje, drie, vier, vijf, da's zes kwartjes. Heb je ze voor een kwartje het stuk gegeven?"
"Ze wilden niet meer geven," zei Ming.
"Ik had toch gezegd dertig cent minstens, je hebt me toch wel verstaan, luie vlegel? Je vond dit natuurlijk gemakkelijker," en ze schudt Ming eens flink door elkaar.
"Adoe, adoe," roept hij, naar zijn mager armpje grijpend en meteen hoort hij iets rinkelend op de grond vallen.
Moeder laat hem dadelijk los en bukt zich om de gevallen gobang op te rapen. Ming vliegt er ook op af, maar voor hij hem heeft kunnen oprapen heeft Moeder hem een klap gegeven, dat hij niets meer kan doen. "'t Is mijn gobang," roept hij. "Zeker, jouw gobang! Je wilt je moeder bestelen en zult nog wel meer hebben, je bent een slechte jongen.' Alloh je baadje uit, dan zal ik alles onderzoeken," "Hij is van mij, van mij Moeder," snikt Ming.
Moeder luistert niet naar hem, keert alle zakken om, maar vindt niets. Dan gooit ze hem zijn jasje toe en loopt vlug naar 't vuur dat bijna uitgegaan was.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina