doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

P. (ps. Beata van Helsdingen-Schoevers): 'Causerieën uit de binnenlanden'
In: Soerabaiasch Handelsblad, 7 januari 1908


De beschaving, de nooit volprezen beschaving heeft reeds gedurende vele jaren hare intrede gedaan in het binnenland, in de dessa. De orang tani, de gogol of welke schoone titels de heeren nog meer mogen hebben, vergenoegt zich lang niet meer met een paar balés-balés etc. in zijn huisje. Stoelen en tafels prijken in de "binnengalerij" bont gekleurde platen versieren de wanden, meest de conterfeitsels van de leden van het Duitsche vorstenhuis weergevende, in alle mogelijke uniformen of kleurige costumes.

Boven de tafel hangt een scheeve petroleum-lamp (genre keukenlamp, maar dat is minder: een lamp is een lamp). Zelfs, als de heer des huizes het heel goed doen kan, vond men in een imitatie slaapkamer wel eens een ijzeren ledikant, wel ontoonbaar geworden door den niets ontzienden tand des tijds, maar in elk geval het is er.

Djati- of pisangblaadjes om van te eten zijn deftiglijk vervangen door producten van de firma Regout, glazen en kopjes vervangen sinds lang de vroeger gebruikte klapperdoppen.

Ook staat meer gekleed equipage te houden, maar, gelukkig! de dessaman slaat de oogen nog niet op naar een auto, neen hij is bescheidener, een sado met een knobbelstokkerig blokje ervoor is zijn illsuie.

De oud-Javaansche levenswijze verdwijnt allengskens; ze worden meer "mensch" - in onze oogen altijd, - onze bruine broeders, maar ook... de meeste goede eigenschapper van den ouderwetschen "Inlander" verdwijnen onder het kwastje beschavingsvernis. Voor een goede 20 jaar behoorde het verbreken van een contract of een belofte tot de zeldzaamheden, de dessaman stelde ereen eer in zijn verplichtingen na te komen, ook al waren die dan niet op zegel. Van pientere advocaten-streken waren de eenvoudige kerels niet op de hoogte.

Nu hebben wij hem wel anders geleerd. De dessaman is een gewillig, doch langzame leerling, maar eindelijk is hij nu toch een flink eind op streek.

De volgende geschiedenis, treurig maar waar, legt er een sprekende getuigenis van af.

Een hadji, die jaarlijks veel sawahs huurt van zijn landgenooten zal aan een welgesteld inwoner van zekere dessa een équipage leveren, compleet, paard en tuig inclusief voor f 100. De betaling is gemakkelijk: f 40 contact en 2 bouws sawah voor één jaar á f 30 per bouw. De overeenkomt is goed afgelopen, de f 40 betaald en de twee bouws sawahgrond geleverd.

De loerah haast zich het geleende spulletje te verkoopen (van je vrienden moet je 't toch maar hebben!) voor f 150, en na eenigen tijd komt de hadji dat te weten. Erg vriendelijk vindt hij dat nu wel niet van 'n vriend, maar enfin, denkt de lankmoedige tulbanddrager, dat zal ik dan wel met grondhuur verrekenen. Ter bekwamer tijd gaat hij dan 't bewerken van het nu tot 17 bouws aangegroeide complex inhuurgronden van den loerah.

Doch als hij reeds weder bijna klaar is met zijn werk, en aan het beplanten zal beginnen, komt het dessavolk, natuurlijk opgezet door den loerah zonder eenige aannemlijke reden ertegen op. Het geschil loopt zoo hoog, dat er bijna gevochten wordt en des hadjis karbouwen de welgemeende toezegging ontvangen, dat hun de pezen zullen worden gekapt (een gewoon vriendelijkheidje onder de inlanders) als ze weer terug durven komen.

Nu begint een glimpje van de waarheid te gloren voor den bedrogen equipage-leverancier, hij zoekt hulp bij de politie, doch het zaakje gaat, als gewoonlijk, onder het loodje: het blijft op zijn beloop. De planttijd verstrijkt, de hadji heeft geen bouw meer gehad, en zijn vertrouwen op eenige hulp van de zijde der politie verdwijnt.

Hij zoekt het nu bij den Landraad, want alle welmeenende raadgevingen van onbaatzuchtige vrienden en de adviezen van zijn inlandsche nadvocaat, een z.g. "prokroel" (Waarschijnlijk van "procureur" afgeleid!) hebben hem alweer een f 300 gekost, zonder dat het hem een duim vooruit heeft geholpen. Voor den raad gedaagd beroept de loerah zich op het feit dat in de desbetreffende stukken staat geschreven, dat de voertuigen enz. contant betaald zijn, en dat de sawah-huur vervallen is, omdat zijn vriend, de hadji, niet geplant heeft toen het tijd was. Bovendien voert hij nog aan, dat hij den hadji niet slechts in den loop der tijden 6 bouws maar reeds 8 afstond, want de 2 bouws, welke de dessaman dit met begin van de historie in huur gaf, waren 2 bouws van hem, loerah.

Ziezoo, en de landraad zal die warwinkel uit elkander hebben te pluizen. De pientere loerah heeft goed geprofieerd van de beschavings-lessen, dat ziet men!

De heele geschiedenis achteraf beschouwende, treft ons het raadselachtige, het onbegrijpelijke, waar ons Europeanenverstand steeds voor stil staat, al zijn we nog zoo goed thuis in het Javaansche volksleven. In het binnenland, in de dessa, komen wij dikwijls voor ongerijmdheden te staan, die in de Inlandsche maatschappij, och, zoo heel gewoon schering en inslag zijn.

Wie kan zich nu voorstellen, dat de hadji, heusch anders gewiekst genoeg, na de eerste ondervinding met de 11 bouws opgedaan, nog een tweede dogkar op crediet geeft?

En zoo dat nog aan te nemen ware, is het dan niet totaal onbegrijpelijk dat de hadji er voor de derde maal in vliegt en nogmaals een sado geeft, of leent aan den onbetrouwbaar gebleken vriend?

Hoe is het mogelijk? vragen we ons af.

Waar is het, dat de zeden en gewoonten onder onze bruine broeders het elkander met open oogen bedriegen meer in de hand werken en in hooge mate vergemakkelijken, maar heusch, een hadji laat zich gemeenlijk niet uit pure beleefdheid of égards voor een vriend door diens vriend oplichten! Van alle zijden bekeken maakt de zaal ons geen zier wijzer.

Deze hadji heeft, volgens de geschiedenis zooals ik ze vernam en opschreef, een zeer mooie huur betaald, 30 gulden per bouw komt in de dessa maar heel zelden voor.

De man lijdt dan ook óf aan een ongekende roekelooze royaliteit óf hij heeft zich uitgeput om een reeks stommiteiten achter elkander uit te halen, wat ook al niet is aan te nemen.

Gewoonlijk hoort men van grondhurende hadjis heel andere staaltjes. Om een voorbeeld te geven:

Een dessaman heeft eenige contanten hoog noodig. Hij verhuurt daarom zijn sawah aan een hadji voor f5 de bouw, voor één beplanting met padi.

De man ontvangt het bedrag dadelijk en is er mede geholpen. Hij zal evenwel eerst zijn tweede gewas nog oogsten voor de grond aan den hadji moet worden afgestaan. Daarna zal de hadji zooals gewoonlijk de beplating uitbesteden, d.w.z. geven aan den meestbiedende en den, volgens zijn opinie, den meesten waarborg op goed werk gevende reflectant, om later van de opbrengst der sawahs de helft voor zich te zien en de andere helft aan den bewerker af te staan, ter vergoeding van den arbeid welken deze er aan besteedde.

De verhuurder echter kan het (in de meeste gevallen) niet hebben, naar 't schijnt, dat een vreemde zijn grond zal bewerken. Hij biedt terstond bij den verhuursovereenkomst f 2,50 per bouw om zelf zijn sawah voor den hadji te mogen bewerken, tegen de helft van de opbrengst.

Dit voorstel wordt gracelijk aangenomen en de transactie komt dus neer op het volgende:

Huur per bouw f5
Daarvan krijgt de hadji
terug na oogst tweede geas f 2.50

Rest huur per bouw f.250 voor éénmaal beplanten met padi. De pientere hadji ontvangt daarvoor bij gemiddelde opbrengst van 26 picol per bouw, 13 picols padi, ter waarde van gemiddeld f 2,50 = f 32,50 of 1200% van zijn uitgezet kapitaal.

En dit is een geval dat in de dessa niets ongewoons is. De man had op dat moment geld noodig, geen Europeaan was er aan de markt voor de grond, vergeefs had hij bij de inhurende Europeanen aangeknopt, en de weg liep nu verder naar den hadji, daar Chineezen zelf niet mogen en ook niet durven huren.

Het was met dat al voor den orang tani een schitterend resultaat, het geld had hij, en den grond mocht hij zelf bewerken: "tout est perdu, sauf l'honneur."

Dit geval staat heusch nie talleen. Al naar gelang van den tijd waarin er geld noodig is, varieeren de prijzen en condities, maar huren van f 10, f 13 en hoogstens f 15 behoroen tot de gunstige uitzonderingen.

Het bestuur in zalige onwetendheid hoort van al zulke dingen niets, en het was toch zoo nuttig als het alles kon vernemen en langzaam aan (niet te vlug, alsjeblieft,) tot het inzicht komen, dat met het weren der Chineezen uit dedessa, men van het eene kwaad in het andere is vervallen, dat het dessavolk nu wel uit de handen van John Chinaman is gehaald (gered is 't woord niet,) maar slechts om het in de klauwen te werpen van hun eigen meer met aardsche slijk gezegende landgenoten, wanneer de Europeesche grondhuurder van de markt is.

En de nood kan soms zoo plotseling en dringend zijn bij den dessaman. Het sterven van een buffel of oe, het mislukken van zijn aanplant, ziekte van vrouw of kinderen, of nog meer, is dikwijls de plotselinge oorzaak van nijpend geldgebrek, en die daarvan onbarmhartig profiteert is nu de rijkere Inlander.

Zonder eenige genade maakt hij gebruik van de omstandigheden, die den verhuurder plotseling dwingen soms op verren termijn reeds te verhuren of op korten termijn vele maanden het geleende in opbrengst van den aanplant te restitueeren.

Neem eens een eenvoudige mislukkig, van padizaadbedden bijv. door uitblijven van voldoende water, waardoor zijn zaailingen te oud worden, wat schiet den man dan anders over dan bibit koopen in den voor hem meest benarden tijd van het jaar. Dan gaat hij verhuren, nu reeds voor het volgende jaar, het moet, hij moet geld hebben en hij krijgt ook geld. Nu eens door verhuur voor over een jaar dan eens voor onmiddelijk half aandeel en dan, van de gekochte bibit verkregen oogst.

Een paar rijksdaalders en hij betaalt er tien terug. Dat is zoo regel, niemand die daar wat vreemds in vindt.

Kan nu de Chinees ook mededingen bij dat geldhulp-verleenen, dan zou de toestand volgens menschelijke berekening wel weer spoedig verbeteren: concurrentie doet alles in prijs dalen, zoo ook geldhulp.

Reeds gedurende het geheele jaar 1907 was het een onderwerp van ernstige overweging, en was het zoo goed als zeker, dat het onbillijke verbod aan de Chineezen zich in de dessa te vestigen zou worden opgeheven, ja zelfs eindelijk het passenstelsel zou worden afgeschaft. Het zou in Januari 1908 gebeuren. Maar wij merken er niet veel van. Het uitgeven van jaarpassen gaat nog ernstig door.

De nijvere Chineezen zijn waarlijk niet slechter dan Inlanders en over het geheel overtreffen zij (vooral in de laatste jaren,) den Europeaan niet in slechte of goede kwaliteiten.

Ware het nu niet billijk, hun vrijheid van beweging te geven? Waar stuit het goede voornemen der regering nog op? Op nog te weinig bemoeienis van het Chineesche gouvernement met zijn onderdanen in onze koloniën?

Moeten er wellicht eerst nog een paar Chineesche regeeringscommissarissen met puik in orde zijnde geloofsbrieven een bezoek komen brengen?

Ophouden moet de onbillijke bemoeilijking toch.

Waarom dan niet nu in eens den Gordiaanschen knoop doorgehakt, waarom gewacht tot later, men zou haast zeggen tot het "te" laat is?

Ook zoo heel langzaam, en vooral zonder overhaasting, sjokt het radarwerk van ons vaderlijk bestuur voort.

Het ons ten laste gelegde: "giving too little and asking too much," wordt wel te ruime bewaarheid in alles, wat Chineezen hier te lande betreft. Waarschijnlijk zullen wij in dit geval ook nog eerst genoodzaakt moeten worden de billijkheid te betrachten, voor en aleer na veel gehaspel en geharrewar de verandering er door is.

Zijn de Chineezen over het algemeen en individueel iets minder dan de Japanners?

Het bestuur in het Romeinsche Rijk laat veel te wenschen over, dat is zoo, maar hoe lang zal het nog duren voor ook dat geheel gereorganiseerd en (onder Japanschen invloed) op westersche leest geschoeid is? De tijd is niet veraf meer, dat Chineesche oorlogsschepen, up to date de wateren doorkruisen, (o, summum van beschaving!) en ons Insulinde met een vriendelijk bezoek zullen vereeren.

Laat onze regering bij tijds de bakens, die sinds jaren zulk een ernstige belemmering zijn voor het nijvere Chineesche element hier, verzetten, en hun daardoor niet later maken tot hun stiefkinderen.


vorige pagina | inhoud | volgende pagina