doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Beata van Helsdingen-Schoevers: Indië en Europa. Fragmenten, ed. Johan Koning

Leiden: N.V. Leidsche Uitgeversmaatschappij, 1929

[125:] Brieven uit Indië. VI.

 

De vorige maal sprak ik over de Indische kinderen, en ik beloofde er deze keer mee door te gaan. Heel sterk missen hier de kinderen de zoogenaamde „éducation de la rue", de heel gewone dagelijksche dingen, van wie een opvoedenden invloed uitgaat. Welk Indisch kind ziet er nu eens iets leuks of iets moois in een winkelraam bijv.? Wanneer hoort het eens muziek, al was 't maar een gezellig vroolijk draaiorgel, dat zoo opwekkend in de zonnige straat kan staan spelen? Er zijn geen draaiorgels en geen étalages. Er zijn geen kinderlijke amusementen, onze londers vullen zich de hersens met bloederige, vechtlustige sensatie-films, als eenige ontspanning!
Men klaagt zoo vaak, dat het kind in Indië ongedurig, ongeconcentreerd is. Niets dan rennen en vliegen, hollen en schreeuwen, dat is „het" amusement, zoo klaagde onlangs een leerares per ingezonden stuk in een der grootste Indische bladen. Natuurlijk! het Indische kind leert zich nooit concentreeren, spelletjes speelt het niet, het zit nooit in huis, het is altijd aan de ren, ergens buiten. Daardoor wordt zijn geest vluchtig, oppervlakkig, kan zich moeilijk meer ergens bij bepalen. Moet hij dit tóch doen, dan is hij dadelijk dood-moe, er komt gegeeuw en verveling, en de aandacht is verboren.. . Wanneer ziet men Indische kinderen zich bepaald ergens in verdiepen? Wanneer hoort men ze later, langzamerhand tot de onderscheidingsjaren gekomen, eens over andere dan oppervlakkige of puur-zinnelijk waarneembare onderwerpen praten?
Het geheele Indische leven mist diepte, rust, wat wonder dat onze kinderen behept worden met kleingeestige oppervlakkigheid? De heele omgeving is er naar: de inlander zelf mist, over het algemeen, de belangstelling in hoogere dingen, gaat nooit dieper in op een zaak — zijn mystiek bepaalt zich tot wat overgeleverd animisme, zijn levensfilosofie bestaat uit fatalisme. Niet het fatalisme, dat uit diep doordenken ontstane berusting is, doch het uit indolentie geboren „je m'en fichisme"!
En — steken we de hand in eigen boezem — wat hooren onze kinderen van de volwassenen om hen heen? Over tabaken suikerprijzen, koersen, over benoemingen en promotiekansen, en verder: over het werk, den dienst. Vooral ambtenaarskinderen

 

[126:]

 

hooren niet veel anders dan over: dienst — en vader is voor hen een man, die nooit zichtbaar is, òf op het bureau zit, of thuis achter zijn schrijftafel kruipt, in ieder geval steeds maar door vost, vost, in inniger contact met zijn inktpot dan met zijn kinderen. De arme Pa kan daar misschien niets aan doen — het werk wordt hem eenvoudig op de schouders geladen, altijd maar meer, steeds zwaarder — hij voelt zich een overbelast draagdier, maar hij vermag zich niet te verweren, noch weet hij een uitweg te vinden; bovendien voelt hij veel te goed zijn verantwoordelijkheid als dienaar van het Nederlandsche gezag. De arme Pa kan er niets aan doen — soit — maar de arme kinderen lijden er ontegenzeggelijk onder. Als zij vader al eens zien, dan is hij doodmoe en ongenaakbaar — of hij praat met een collega of met zijn vrouw over „dienst". Voor de kinderen heeft hij geen tijd.
En moeder? Die heeft aan haar huishouden een zware en hulpelooze taak. Wanneer zij zich twee dagen ergens niet persoonlijk mee bemoeit, is de zaak in het honderd geloopen! Met elke kleinigheid heeft zij zich op te houden, alles vereischt een voortdurende scherpe en vermoeiende controle. Het feit dat men in een Indische huishouding eigenlijk nooit klaar, nooit geregeld is — de ongeschikte, ongetrainde, vaak onwillige werkkrachten, waarmede men arbeiden moet, — het is alles van een enerveerende uitputting en het is niets te verwonderen, dat moeder ook al niet veel tijd en lust voor haar kinderen heeft. — We spreken hier nu van vrouwen, die haar verantwoordelijkheid beseffen, in elk geval het goede willen; daarnaast zijn er helaas massa's, die zich voor niets interesseeren dan voor hoedjes, japonnetjes, dure auto's en juweelen, wier gesprekken zich bepalen tot wat „babbelen" én kwaad spreken, doorregen met dubbelzinnigheden voor wie kinderen lastige aanhangseltjes zijn, enkel goed om, aardig aangekleed, mee te paradeeren, of, in het publiek, „het snoezige moedertje" over te spelen!
Ten slotte is het niets te verwonderen, dat het Indische kind oppervlakkig en ongeconcentreerd is. Men neemt het op de scholen dan ook maar zooals het valt — tegen den invloed van omgeving en omstandigheden is niet te vechten.
In vroegere jaren stuurde men, wanneer men slechts de middelen daartoe bezat, de kinderen zoo gauw mogelijk naar

 

[127:]

 

Holland. Doch hier is men bijna geheel van terug gekomen — men voelde dat het middel erger was dan de kwaal! Het vereischt een zekere mate van onverschilligheid, om zijn kinderen, wanneer zij het meest ontvankelijk zijn, onder anderer invloed te brengen, ze gaandeweg van hun ouders te zien vervreemden, zoodat er ten slotte weinig anders meer blijft, dan een fictieve band. Ook, en dat is het ergste nog, berooft men de kinderen van de zoo broodnoodige ouderlijke genegenheid, die hen thuis eiken dag, elk uur omringt. Alleen zij, die, als schrijfster dezes, persoonlijk gevoeld hebben wat dit beteekent, kunnen den vollen omvang der misère beseffen, die ligt in het begrip: „geen tehuis bezitten — ouders heel ver weg, en zij worden de grootste tegenstanders van het systeem: „kinderen-uit-huis, kinderen-naar-Holland". Wat er door zulke kinderen ontbeerd en geleden wordt, meestal zonder dat de omgeving er iets van merkt, is van zoo hopleooze tragiek, van zulke verstrekkende gevolgen voor het heele verdere leven, dat er maar weinig dieper doordenkende ouders gevonden worden, die hun kinderen zonder dwingende noodzaak hieraan willen blootstellen.
Dan in 's hemelsnaam maar den strijd aangebonden tegen de verindisching! redeneeren zij, dan maar met alle kracht tegenwicht zien te vormen. Het eischt ontzettend veel — maar alles eischt in Indië véél — het werk, het heele leven — in automobilistenjargon zou men zeggen: wij leven hier op de derde versnelling — de slijtage en het benzineverbruik zijn daarom ook veel grooter!



vorige pagina | inhoud | volgende pagina