doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

E. Overduijn-Heyligers: Balmoedertje - Kruisweg
Amsterdam: L.J.Veen, derde druk 1923 (eerste dr. 1906)


BALMOEDERTJE

[5:] I.

Ze had uren zitten droomstaren, zoo maar stil voor zich uit. De kleine roode vlammetjes in grillige uitpunting, speelden tegen de dof-glimmende mika-ruitjes van de vulkachel.
't Was of haar ziel die vlamsprongetjes en den spelenden rondedans der lichtjes meehuppelde. 't Dartel gedans van vlammetjes, opduikend en wegploffend, in gloed en hleeke glanzen, haar ziel lokkend naar het geheimzinnige gegloei van dit toovergrillige vulkaantje.
Ze keek uit het raam, waar in den grijzen mist van wintermiddag wat menschen voorbijgingen, een vlug, een ander met sleurigen tred. Decemberwind bolderde rond, joeg het mistige genevel in golverig grijs door de straten.
Emilie bleef turen en droomen in de druilige mistsfeer, wachtend in spanning den klank van de huisbel op dit uur; want dadelijk daarna stortte een jubellach door de gang, de lach van haar kind, die haar deed opschrikken van geluk.
O, hoe kon zij zich nu nog verkneuteren in

[6:]

het reeds jaren voorbije gevoel en de voorstelling van twee kinderarmpjes, die zich plots knelden om haar hals, warm en met een hartstochtelijke kinder-innigheid; als ze dan dadelijk daarop voelde het zachte kindermondje dat haar zoende en dan eindelijk het heele guitige kopje van haar dochtertje, vlak bij haar eigen gezicht, bekeek, 't kopje, dat haar tegenlachte met een onbezonnen jubel en een vroolijke onbezorgdheid, die haar eigen somber gepeins en haar wroeten in donkere herinneringen heelemaal verdrong.
Door de jaren heen was ze grooter en volwassener geworden, haar kind, haar Elly; maar in haar eenzaam leven wachtte ze toch altijd op één uur: de klank van de huisbel, niet lettend op de rijpwording van het jonge kind, met een innige overgave gehecht aan haar omarming, haar kussen en haar zonnige vroolijkheid...
Over enkele dagen zou Elly achttien jaar zijn. Zonder dat ze goed wist waarom, bracht het denken daaraan een groote ontroering in haar.
Elly achttien jaarl
Emilie kon het zich niet indenken. Ze begreep niet wat dat zeggen wou.
Elly, dat kleine kind, met de warme, haar hals toeknellende armpjes, met het snaterende kindermondje, met dat kristaljubelende lachje, achttien jaar.
Ze keek weer uit het raam, tuurde in den fijnen neveligen mist. Zoo grauw, zoo grijs-stil was het nu ook in haar binnenste, zoo droef en zoo lichtloos haar gedachten.

[7:]

Elly achttien jaar! Dat dartele stoeiende kindje... Over een paar dagen zou ze naar een bal gaan, zou ze voor 't eerst het groote leven ingestooten worden, zou ze de schittering en de weelde zien en ondergaan, de bedwelming en het koortsige geluk van het eerste uitgaan.
O! als ze nu dacht aan zichzelf, aan haar eigen jeugdleven, aan de zachtsoezige bedwelming en verrukking, die ze zelf had ondergaan.
Achttien jaar, haar Elly... nu geen kind meer, met lief gebabbel en schertsend gestoei.
Ze zou het leven en de wereld ingaan en wat met haar gebeuren ging bleef nog een groot geheim. Dat maakte haar juist zoo bang.
Daar hing haar witte balkleedje, waaraan zij zoo hard gewerkt had. Als een liefkoozing wolkte de ijle witte doorzichtige stof. En nu al zag ze het ranke lijf, de tenger-mooie gestalte van Elly er zich in bewegen.
En ook zag ze vóór haar, zoo klaar alsof het in werkelijkheid gebeurde, de bewondering, die ze overal opwekte. Dan lachte ze in zichzelf van geluk, en dan plots kreeg ze een smartgevoel, iets dat scheurde tusschen haar geluk en haar leven. Ze had haar kind hartstochtelijk lief. Elly was alles voor haar. Ze groeide in Elly's jubel en ze genoot van haar schoonheid.
Ze vond het heerlijk dat de menschen haar meisje bewonderden om haar lieftalligheid en haar bevallige verschoning, en toch wrokte er iets in haar, als ze het kind zoo hoorde adoreeren.

[8:]

't Was de onuitgesproken, maar in haar hersens knagende angst, dat ze niet alles zou blijven voor het kind, dat ze verdrongen zou worden door attenties van anderen, vooral attenties van jonge mannen, die haar het hof gingen maken. 't Denken aan die mogelijkheid bracht een hitte in haar gedachte, die haar gek maakte van benauwing. Dan suste ze haar eigen onrust door honderd keeren tot zichzelf te zeggen, dat zoo iets niet kón, dat Elly haar nooit missen wou omdat hun zieleleven, hun belangen, hun voelen en hun innigste intimiteit met fijnste vezelen was ineengeweven.
Neen, ze mocht niet jaloersch zijn, ze mocht om haar denkbeeldigen angst het kind niet buiten een wereld van heerlijk jeugdgenieten sluiten.
Want hoe trotsch zou ze niet zijn op haar kind, als ze zich daar bewoog in die mondaine kringen, zoo subtiel en zoo rank, met al de frischheid van een jeugd-meisje en een naïeve coquetterie van een half bedwelmd kind, dat voor het eerst dien stroom van wereldsche genietingen op zich voelt aanbruisen. O, wat zouden al die andere menschen haar benijden, als ze moesten aanzien, met stijf verwrongen mond, dat op dat bal, maar Elly 't mooist, 't bevalligst was; en in de graceljjke ijlheid van haar fijne witte kleed daar zou opwasemen als een blank nimfje uit een sprookje op een kleurgloeiend avondfeest.
Neen, geen jaloezie erover, dat de wereld haar kind zou wegnemen.
Maar wat dan was 't, dat zoo knaagde en cha-

[9:]

grijnde in haar binnenste! 'n Wrevelige angst, misschien een voorgevoel?
Ze lachte in in zichzelf.
Plotseling kreeg ze een rust in haar gedachten, begreep ze iets van het telkens haar ontglippend angstgevoel.
Ze had in het jagende zoeken naar de oorzaak iets begrepen.
't Flitste door haar heen de gedachte, dat nu ook zij voor het eerst, na jarenlange afzondering en droeve levensvereenzaming weer de wereld intrad.
Hoe drong haar verbeelding weer innige herinneringen op, levensstoeten van jeugd, liefde en geluk. En dan plots daartusschen-in 't donkere stille onzeglijke droeve gezicht van de smart, de smart, die haar nu jaren en jaren zoo al stil bestaarde.

 

[10:] II.

In de toiletkamer voor de psyché stond Elly.
Zacht rozig licht omglansde vaag haar fijne gestalte, 'n gloed van koorts brandde op haar wangen, en met ongeduldig gebaar wierp ze af haar ruimen kapmantel, even luchtig maar omgehangen om zich te laten kappen. Nu in haar laag kant-omzet onderlijfje en den slank uitplooienden onderrok leek nog teerder haar fijn figuurtje.
— Klaar? vroeg haar moeder gejaagd, bnna geruischloos binnenkomend.
Ze knikte even maar, terwijl ze door bleef kijken in den spiegel naar haar kapsel dat ze met een verheerlijkt gezicht stond te bewonderen.
De ragfijne blonde spinsels van heur haar krulden nu saamgestrengeld in licht vangende golvingen, als een kapsel van lichten glans, dat droeg de trossen heliotropen.
— Paars hij blond, verrukkelijk, had de kapper gezegd bij het weggaan.
— Laat mij je nou heel voorzichtig helpen, drong mevrouw Van Weelen aan, opvangend in haar armen het ijle kleedje.

[11:]

In streelende en verteederde gebaren hielp ze 't Elly over de schoudertjes.
— Nu de taille ... maar wacht, eerst nog wat poeder.
Een fijn wolkje verstoof in de kamer, daalde zacht neer op Elly's blanken hals. Mevrouw donsde even lichtelijk met de houppe haar schouders en blank gezichtje. En terwijl Elly zenuwachtig en gejaagd dichthaakte het ijle kleedje, deed mevrouw eenige schreden achteruit in de kamer, stil bewonderend het tengere figuurtje in één wolkerige schittering: haar dochtertje.
Elly zag in den spiegel haar lieve moeders bewondering.
— Zorg nu eerst voor u zelf, moedertje, en laat mij u nu helpen. Ik heb nog alleen mijn handschoenen aan te doen.
— O, ik ben dadelijk klaar. Zorg jij maar dat er niets komt aan je mooie kleedje. Ga nu naar beneden in de huiskamer, tot ik je je sortie kom aandoen.
En gejaagder met zenuwachtige klankstootjes in haar stem vroeg mevrouw weer door:
— Heb je alles wel? Heb je je waaier, je sortie, je handschoenen?
— O ja mama, ja mama, maak u niet zenuwachtig, alles ligt beneden klaar.
— Goed kind, goed, goed, ga dan als je wilt. Maar Elly treuzelde nog wat bij de deur, bezag
moedertje en haarzelve in den spiegel en kwam toen met aarzelende gebaartjes terug.

[12:]

— Moesje, luister nu eens.
Heel dicht tegen haar aangeleund, in lievige aan vleiing van haar teere lijfje, sloeg ze haar armen om den hals van mevrouw van Weelen.
— Moesje, moesje, biecht eens op. Lijk ik nu werkelijk op u?
Mevrouw van Weelen werkte zich los uit hare omhelzing, zei, in schijn verstoord:
— Dwaas kind, we zullen nog veel telaat komen, als je me niet met rust laat.
— Wat zou het, mijn boekje is toch vol. Neen moes, zoo komt u er niet af. U moet me zeggen of ik op u lijk. Ik zou 't zoo dol dolgraag willen.
— Och, zwijg toch kind. Wees toch niet zoo dwaas... Hoe...
— Neen moesje, neen, u moet het zeggen, drong Elly guitig-lief aan.
— Nu, goed dan kind, je lijkt op me, veel, heel veel zelfs.
— O, heerlijk, heerlijk, juichte Elly, terwijl ze in een jubeling de trap afging.
Mevrouw van Weelen bleef even in gedachten staan voor den spiegel, terwijl ze een vaag bewustzijn had van het zien van zichzelf.
Ze leefde als bewust bewusteloos, ze hoorde en ze zag de dingen een oogenblik en tegelijkertijd voelde ze toch de gewaarwordingen alsof ze er zelf buiten stond.
Buiten klonk plotseling geluid van voorbijratelende wielen. Met een schok joeg het in haar op dat ze moest voortmaken. Buiten hoorde ze

[13:]

al de klok slaan. Vlug nu het zwart-grenadinen met champagnekleurige-zijde gevoerde kleed aangetrokken.
Op den stoel bij haar handschoenen en waaier lag een donkerroode roos. Even hield zij ze tegen haar borst, dan met een vlug grillig gebaar wierp zij de bloem in de lampetkan.
— Geen rozen ... geen rozen ...
Het aantrekken van haar nieuwe handschoenen ging sarrend langzaam en al heviger werd haar onrust om het telaat komen. Alles gloeide in haar aan. De inspanning bracht een fijn kleurtje op haar wangen, dat haar een blosje van schijnjeugd gaf.
Ze zag zichzelf even angstig weer in den spiegel, bedonsde zich nog vluchtig met haar houppe en viel toen zuchtend neer op een stoel.
Ze had niet kunnen denken, dat haar de emotie van uitgaan zóó weer zou aangrijpen, zóó een haar innerlijk verbrandende onrust in haar opjagen, die dwars door den gloed van haar herinnering heen schreed. Toch wilde zij zich goed houden voor Elly.
Ongestoord moest dat kind genieten van haar eerste geluk.
Wel verdwaasde dat woordje tot een leeg gestamel van woorden in haar hoofd.
Geluk?
Ze lachte even zacht als een zieke, die onbewust het valsch opdringerige meelij achter troostpraatjes voelt.

[14:]

Jaren geleden had ze hier gestaan voor dezelfde psyche, omwolkt in den goudgloed van haar illusies.
Toen had ook zij hare entrée gedaan in de wereld, om haar heen louter weelde en bewondering, een kleurige avond van volzalig geluk en een geruisen van beloften en van schoon toekomstleven om haar heen.
Ze zag alles weer duidelijk als in een visioen en toch als klare werkelijkheid. Ze hoorde weer een naam die al zoo lang achteruit was geschoven in haar herinnering.
O, wat kon de enkele eenzame klank van een naam weer een gedachtengroep optooveren, weer het leven terughalen uit de duisternis van een afgestorven smart.
Wat een wondere avond was het geweest, toen Varennes, de Fransche attaché, haar boven die allen verkozen had, haar openlijk zijn hulde had gebracht.
Ze had er niet van kunnen slapen dien nacht.
Ze had niets anders gezien dan den mooien donkeren man, die in haar levenslijn was getreden. Ze had voor niets anders oor dan voor den zoeten klank van zijn stem en voor niets anders oogen dan voor het ranke mooie van zijn gestalte.
Van zijn kant had hij haar overweldigd met koesterend gevlei en bedwelmd met hartstochtelijke liefde-uitstorting.
In de schoonste bloemen die hij haar zond wou hij een liefdetaal van kleuren uitspreken en in de kostbaarste geschenken iets leggen van zijn essen-

[15:]

tieelst gevoel voor haar, iets geven van zijn diepsten hartstocht en van zijn innigste vereering.
Al kort na hun kennismaking werd hij teruggeroepen naar zijn land, was door deze plotselinge scheiding dadelijk een groote levenssmart over haar heengegaan.
Varennes niet meer te zien, den zang van zijn stem niet meer te hooren, leek haar ophouden te leven.
Al was hij weg, ver van haar af, toch bleef in haar doortrillen zijn gloeiende hartstocht, zijn liefde die de ziel van haar toen nog onervaren meisje had meegesleurd in een oppersten roes van geluksbedwelming.
Hij had haar beloofd terug te komen, heel, heel spoedig. Hij schreef haar ook wel een enkele maal. Maar in den toon van zijn brieven klonk een stroeve teruggetrokkenheid, een zich willen losrukken van iets, dat hem lastig was geworden.
Met vrouwelijke intuïtie en een onbewust fijn doorschouwen had ze dadelijk gevoeld hem te hebben verloren.
Met een schrik in haar ziel werd zij zich dat plotseling bewust. Er brak iets in haar als een instorting. Er stierf iets in haar klachtloos en heel diep van binnen; er sluimerde een rouwsmart over haar heen, die alles in haar vervaalde...
Een jaar later was ze getrouwd met Van Weelen, wien ze haar levensleed had uitgezegd en die haar daarna toch een troost wilde zijn. Vóórdat Elly echter geboren was, stierf hij aan de tering.

[16:]

Dat was haar tweede groote smart.
Ze had Van Weelen geacht om zijn zuivere genegenheid en zijn onbaatzuchtigen troost. Ze had hem nooit lief gehad met een bedwelming van haar eerste verrukking voor Varennes.
Maar toen bij gestorven was, bleef er iets in haar ziel weenen, ook lang nadat Elly ter wereld kwam.
De goede zachte genegenheid en de stille bescheiden omkoesterende liefde-vereering van Van Weelen voor haar, de vrouw al eens gebroken door verleidingsgepraat, bleef langer in haar droeven dan de herdenking aan het bedrog van Varennes zelf.
Er was nog later een stille berusting in haar opgebloeid, een passief aanstaren van het leven, dat in schijn van woeste grilligheid ieder van zijn schepselen een anderen kant uitdrijft, zonder dat het kleine menschenverstand bij machte is te vatten het doel en in stamelende ontzetting maar steeds vraagt waarom? Waarvoor dat alles?
Zoo schreide haar stille smart in de eenzaamheid van haar gewillige berusting, voelde ze slechts één sterken drang in haar leven, zich te wijden aan het kleine lieve kindje, dat nog was als een materieele verbinding tusschen haar en haar gestorven man.
Zoo waren de jaren over haar heengegaan in die passieve onderwerping, in die zachte en doezelige apathie, die haar geen schokken en geen emoties meer bracht.
En nu plots een twintig jaar later, nu ze haar eigen Elly, haar lieveling voor het eerst de wereld

[17:]

in zou sturen, nu was plots dat verleden leven opengebroken onder het felst herinneringslicht.
Nu zag ze Varennes staan, dien donkeren mooien man, met z'n trotsche gestalte, z'n heerschend gebaar, z'n hartstochtelijke oogen.
Nu hoorde ze weer den zoeten klank van z'n stem. Nu kwam weer op haar af dat aandoenlijkangstige geruisen van beloften en toekomstidealen, voelde zij zich, plots weer in die zalige duizelige verrukking van haar eerste liefde voor hem, voelde ze weer z'n gloeienden adem branden op haar wang en zag ze weer den gloeienden hartstochtbrand van z'n diepe oogen op haar toevlammen.
Het was haar alsof ze onder het gefluister van z'n liefdestem weer duizelde in den trillenden weemoed van haar verlangen, alsof hij haar daar plots zou omhelzen en wegvoeren, ver, ver buiten de wereld.
Hoe had zij zich op dit uur, waarop zn niets anders te doen had dan haar kind te begeleiden en geluk te geven; hoe had zij zich zóó kunnen laten aangrijpen, door iets dat ze al zoo lang dood had gewaand in haar ziell
Ze rilde en beefde en tóch sidderde in haar ziel de wil om zich te beheerschen, goed te houden voor haar lieveling.
In de straat daverde een rijtuig aan, dat stil hield voor de deur,
Ze schrok op.
Weer bezag zij zich in den spiegel. Haar opwindingskleurtje was weggetrokken.

[18:]

Nu herkende zij zichzelf weer beter in den matbleeken ernst van haar versmartelijkt gezicht.
— Moes, moes, komt u, het rijtuig is voor?
— Ja, ja, kind, ik kom, ik kom. Langzaam ging ze de trap af, luisterend naar het fluisterend frou-frou van haar kleed.
In zichzelf flitste nog even de gedachte, dat ze er toch nog jong uitzag, dat heur haar nog mooi blond was gebleven, en dat het leed, dat jaren en jaren haar innerlijk doorknaagd had, haar van buiten niet had aangetast.
Ze was iets voller geworden, maar ze leek toch meer een oudere zuster dan een moeder van Elly.
Ze begreep zelf niet waarom ze met zooveel vreugde in zich dat herdacht.
Was haar vrouwelijke ijdelheid dan nog niet dood na zooveel leed en zooveel vereenzaming! Ze durfde zichzelf daarop niet antwoorden, want diep diep in haar bleef onder misleidend zelfgepraat een vreugde trillen, dat ze toch mooi was en jong en telkens kwam in een geheimzinnige gevoelswerking weer vóór haar staan Varennes, de donkere mooie man.

 

[19:] III.

In de balzaal, vol en wazig doorgloeid van goud kroonlicht overviel haar een duizeling, ze rook vreemde bloemengeuren; de muziek zwirrelde klanken van een bekenden dans naar haar, streelend, bedwelmend, lokkend.
Een zacht geraas van stemmen zong als een zomerzee tegen avondduinen. Ze hoorde om haar heen haar naam noemen, half in schrik en verwondering; ze duizelde er zelve van.
Maar ze herstelde zich heel gauw, zichzelf opdringend, dat ze alleen gekomen was voor Elly.
Elly liep even naar haar kennisjes toe, begroette die in stralende vroolijkheid, kwam toen weer dadelijk terug om een paar goede plaatsjes uit te zoeken.
— Waar wil je nu zitten moesje?
— Ja kind, beneden zooals je ziet, is alles bezet; zal ik dan maar niet boven gaan op de galerij, daar kan ik je dan meteen goed zien.
— Goed, goed, moesje, vroolijkte Elly en huppelde naast haar moeder de trap op naar de galerij.

[20:]

— Vindt u 't hier nu hensch echt prettig, moes? Ja? Dan ga ik maar naar beneden, dartelde Elly doorsnappend en tegelijk zich voorover buigend om zoo het gezicht op de volle zaal te krijgen.
— Best, kind; maar zul je niet al te lang achter elkaar dansen lieveling? en je niet teveel vermoeien?
— Neen, neen, neen, moesje.
— Ja, ja...
— Och neen moesje! En wat moet ik nog meer niet doen?
Lachend met dartele oogen en lief tartenden blik zag ze haar moeder aan en drukte met onstuimige hartelijkheid haar hand.
— Nou, dag moes.
— Dag schat.
Ze zat nu heel alleen, mevrouw Van Weelen, op de donkere galerij, wat teruggeschoven als in vergetelheid.

 

[21:] IV.

Beneden haar woelde de roezemoes van lichte toiletjes, de heeren in rok, zwart en gestrakt als kellners, de claque in de hand. Enkele uniformen schitterden met zachte gloeiing van gouden vangsnoeren tusschen de zwarte rokken en kleurige haltoiletjes.
Mevrouw Van Weelen kon nog niet onderscheiden, zag niet anders nog dan damp uitstralenden gloed van licht, hoorde den feestroes op haar aangonzen; en onophoudelijk bleef ze getroffen door de streelend zoete klanken van de zachte bedwelmende dansmuziek.
Toch zonder te zien persoon voor persoon, voelde ze met een trotsch zelfbewustzijn, dat haar Elly, haar mooie Elly daar tusschen die menschenwemeling een heel lieve figuur was.
Soms onder de lichtende voorbnzweving van dansende paren, meende ze even haar gezichtje te zien, of de fijne blankheid van haar kleedje. Maar dan plots zwierden weer nieuwe paren tusschen de plek, waar ze haar dochtertje meende

[22:]

gezien te hebben en haar in, tuurde ze met zoo groote inspanning, dat ze vermoeid en duizelig de oogen sloot. Dan hoorde ze weer de lokkende streelklanken; de zoete muziek begon in haar eigen ziel weer een zacht liedje van verlangen te zingen. Er koortste een heet gevoel in haar.
Als ze zich niet beheerschte zou ze zich wel dadelijk willen laten gaan, zou ze de galerij willen afstappen, zou ze zich storten in het gewoel der dansende paren.
Zoo zat ze, de oogen van vermoeienis gesloten, de lokkende dansmuziek in haar ooren, en voor haar weer het visioen van dien donkeren mooien man, haar eigen jeugd en verrukking den avond, toen ze de wereld met al haar wee en liefde voelde te kunnen omvatten, te kunnen dragen.
Had ze ook nu geen recht, koortste het in haar gedachten, op geluk, op nieuwe ontroering. Was die rythmische dansmelodie om haar te roepen om mee te drijven in dien zaligen stroom van verrukking, die daar beneden haar uitging naar allen kant.
Moest zij dien zachten zwijmel van tonenpracht niet meer hooren en niet toegeven aan dat demonische verlangen om daar plots te gaan tusschen die dansende wereld aan haar voeten, die gloeiende wereld van weelde en uitbundigheid.
Ze huiverde, ze rilde van angst voor haar eigen opstandig gevoel, dat toch weer met smartelnk ingehouden drang moest sterven in haar eigen ziel.
Ze voelde geweldige hartbonsingen en een benauwing die haar als deed stikken.

[23:]

O dat die duivelsche muziek zweeg, dat het orkest wegstortte uit de zaal, dat ze niets meer kon hooren, niets meer kon zien, en dat toch in haar ophield dat jubelend verlangen naar nieuw geluk en nieuw leven.
Plotseling, overweldigd door een smartgevoel, zich niet langer kunnende bedwingen, schreide ze zacht, opende ze haar oogen.
Nu merkte ze dat meer menschen op de galerij hadden plaats genomen. Ze schrok bij het denkbeeld dat anderen haar ontroering hadden gezien, haar ook misschien hadden bekeken terwijl zij weende.
Was ze nu weer vergeten waarom ze eigenlijk hier bleef. Toch alleen om Elly te chaperonneeren. Hoe kon ze nu zoo doen, zich zoo laten kwellen en martelen door een innerlijken strijd, waarin ze toch zelf altijd de nederlaag moest lijden.
't Soesde weer om haar heen, 't geraas en geroezemoes.
't Lang alleen zijn en het turen op de wemelende paren begon haar te kwellen.
Waarom kwam Elly haar toch niet eventjes aanspreken.
Weer bleef ze een poos in stomme onbewustheid staren met achter haar hoofd de lokkende roepstem van haar eigen verleden.
Toen langzaam als uit een verdooving opklarend bemerkte ze, dat het in de zaal leeg was geworden.
Plotseling hoorde ze achter haar 't lief luiende lachje van Elly.

[24:]

— Moeder, mag ik u voorstellen?
Elly stond voor haar met een slanken heer, wiens naam ze niet goed gehoord had. Snel naar hem opkijkend voelde ze plotseling een schrik, een verstomming die haar verlamde.
Vlak voor haar stond de Varennes, onder, ernstiger, maar met denzelfden hartstochtgloed in de donkere geheimzinnige oogen.
Hij bleef, niet merkend haar schrik, wat met haar praten, complimenteerde haar over Elly's verrukkelijk walsen.
Terwijl hij sprak had ze haar zelfbeheersching herwonnen, deed ze niets dan beleefd glimlachen en ja knikken; ze voelde wel, dat ze er bleek moest uitzien.
Maar met haar sterkste wilsinspanning wou ze ontkomen aan lichtelijk argwaangekijk van Elly.
— Mag ik straks nog een dans van u hebben, freule?
Even vreugde-gloeiden Elly's oogen.
— Al mijn dansen zjjn besproken, maar wil u een extra?
— Heel, heel gaarne.
Toen boog hij voor moeder en dochter en ging heen.
Mevrouw van Weelen zag hoe Elly hem volgde met bewonderend en liefkoozend kijken. Ze wist zelf niet meer wat ze voelde: verbazing, schrik of angst. Plotseling merkte ze het liefkoozend handje van Elly die ook streelde met haar stemmetje.
— Nee moes, u mag nooit meer zoo alleen

[25:]

gaan zitten; ik heb aldoor aan u gedacht onder het dansen.
— Zoo lieveling, lispelde ze heel zacht.
— Ach moes, niet zoo ernstig kijken, dat maakt u oud.
— Dat ben ik tóch Elly. Jong zijn alleen zij, die zich jong voelen, ik voel me heel oud.


[26:] V.

Ze bleven samen nog wat praten en Elly vertelde in onstuimige vreugde van haar succes, dronk intusschen gretig van haar champagne frappé, was zoo opgewonden dat haar moeder haar bestraffend aankeek.
— Ik heb ook zoo'n dorst, verontschuldigde ze bangelijk.
De pauze was om.
— Nou moet ik weer weg, zuchtte Elly, de fijne plooien van haar kleedje rechtschikkend aan haar lijf.
— Zie ik er nog goed uit moeder, nog niet gefaneerd?
En zult u nu eens echt naar me kijken?
Zonder te hooren wat haar moeder antwoordde vlinderde ze naar beneden de trap af.
Balmoedertje zag nu onrustiger en gejaagder toe naar de dansers, die zich weer schikten tot paren.
Nu zag ze weer Elly's mooie gezichtje doorgloeid van verrukking en opwinding. Nu zag ze scherper en klaarder dan ooit.

[27:]

Ze zag de blikken van verliefden elkaar kruisen. Ze zag het kleurengewemel en ze hoorde het voetengeschuif en overal om haar heen een gezwier en gezwirrel onder het gloeiend licht en de damp van bloemengeuren, die haar weer in een zachte verdooving en een zwijmelende versuffing brachten. Weer sloot ze de oogen.
Nu brandde en gloeide er iets in haar ziel, verspringend door haar heele lichaam, als wentelde een vonkenrad in haar. Ze voelde het bloed kloppen in haar slapen; koorts rillen in haar wangen.
Nu omsloop haar een eindelooze weemoed, een droefenis die haar een sterfgevoel gaf.
Plotseling verstomde de muziek, hoorde ze roepen: „eerste extra".
In kramp omklemde haar vuist haar kanten zakdoekje. Nu zou het gebeuren, drong het klaar in haar op, nu zou hij komen, de man tot haar dochter, zooals hij ook eens gekomen was tot haar zelve.
Ze kreeg een stikkend gevoel in de keel; ze wou opstaan en roepen, roepen haar kind. Ze wou zeggen wie die man was en haar onder den brandenden adem van zijn hartstochtsmond wegrukken.
Maar ze zat verlamd, zonder kracht, zonder wil en zonder stem.
Daar wiegde aan een streelend rythme van een wals.
Elly, verrukt, zag ze in zijn armen, 't teere slanke lijf zacht tegen hem aan, in een innige overgave van liefde...
Toen beefde een sluier neer voor haar oogen,

[28:]

voelde ze een wilde vlammende verbijstering, een kon in de hersenen, 'n hitte in de hand, 'n angstige koorts in 't gansche lamme bevende lijf, zag ze voor haar dichtgekrampte oogen niets dan een wilde horde van dansende paren, omvlamd door een groenen gloed, vreemd en geheimzinnig voor haar dichte oogen.
En nog even in haar sidderende hoofd zong het geluid van streelende violen...


[29:] VI.

Dagen waren na den feestavond voorbij gegaan. Elly, bewust van haar succes, had genoten. En onder de genoodigden maakte men elkaar opmerkzaam op haar gracieuse verschijning.
— Dat meisje van Weelen is aardig opgegroeid, zij lijkt veel op haar moeder... alleen nog een beetje te slank, critiseerde een oude dame, die haar gestadig, den face è mains tegen de oogen gedrukt, had gadegeslagen.
De Varennes, tot wien ze sprak, op Elly zijn aandacht vestigend, volgde de richting waarheen de oude dame haar glinsterende oogglazen wendde.
— Ze is inderdaad een aardige verschijning, mooier dan haar moeder... en er zit meer temperament in ook, antwoordde hij, wat nerveus draaiend aan zijn klein Engelsen snorretje; en zich wat tot de dame overbuigend, zag hij even op naar boven, waar hij meende Emilie te zien, die met strakken kïïk zijn blik doorstond, en een opkomenden blos onderdrukte.
Aan de Varennes was dat niet ontgaan.

[30:]

Het had hem even gegeven sensatie van gêne, nu hij zich plots den lang vervlogen tijd te binnen haalde, en hij nam zich voor de kleine van Weelen dien avond tdt den weg te gaan. Het toeval bracht hem in Elly's nabijheid, toen zij zich, terwijl hij in gesprek was met een andere dame, aan deze liet voorstellen.
En spontaan, zonder zich rekenschap te geven van zijn voornemens, vroeg hij haar om een dans. Had iets in den argeloozen blik Elly's bewondering verraden, dat hem, den Lebemann streelde?... hij wist het niet, hn dacht er ook niet lang over na.
Het tijdperk uit znn leven was door andere voorvallen zoozeer naar den achtergrond geschoven en verbleekt, dat hij al spoedig over zijn oogenblikkelijke verlegenheid heen kwam.
En toen hij later Elly voor den dans znn arm bood, was hij weer zich zeiven zoozeer meester, dat hij haar verzocht hem aan haar moeder te willen voorstellen, met zich zeiven overleggend dat dit correct was, waar hij de dochter ten dans geleidde.
Emilie's koele strakke houding, waarachter hij haar emotie speurde, prikkelde zijn ijdelheid meer dan hij zich bekennen wilde, en pogend een opgewekten eenvoudigen toon aan te slaan, vroeg hij Elly voor een volgenden dans...


[31:] VII.

Nu zat Emilie in haar stille huiskamer.
Ze wachtte op de terugkomst van Elly, die met een vriendinnetje een wandeling deed om te zien, of met de invallende vorst, de ijsbaan al geopend was.
En nu in haar eenzaamheid doorleefde Emilie nog eens die oogenblikken van felle smart, die haar niet meer los liet, sedert ze den man, dien ze eens zoo hartstochtelijk had liefgehad, weer terug zag.
Ze overwoog of het niet goed zou zijn met haar kind den Haag te verlaten, en in het buitenland te gaan wonen.
Een stem binnenin haar liet haar niet met rust.
Nu weer de Varennes in haar levenslijn was getreden, was het of daarmee al haar invloed op Elly was gebroken.
Ze kon er zich om haten... om die dwaze angsten, die haar vervolgden, zoo vaak Elly onder haar oogen uit was.
Wat kon ze doen om haar kind te behoeden

[32:]

tegen een nadere kennismaking, nu hij weer in hun nabijheid was... nu hij zich bewoog in de kringen waarin ze Elly had ingeleid...
Het kind beroeren van elken omgang met vriendinnetjes van haar eigen leeftijd, het dwingen tot thuis blijven, of haar slechts veroorloven uit te gaan in gezelschap van haar zelve... ?
Dat gaf haar een aspect van zoo een groote troosteloosheid, dat ze de gedachte daaraan dadelijk van zich afzette.
In haar leven van stille berusting was slechts één lichtpunt geweest, dat er waarde aan gaf; het bezit van het kind. Elly was van haar... geheel van haar; en nooit had ze anderer inmenging gedoogd bij de opvoeding.
Heel bewust voelde ze elke nuance in Elly's karakter, het was of ze den harteklop van haar kind beluisterde.
Nu opeens scheen het haar anders geworden.
Nu was het of, wat ze met zooveel zorg en opoffering had opgekweekt, stuurloos in den maalstroom van het hedendaagsche leven werd gestooten.
En dat maakte haar bang.
Maar was Elly dan niet haar kind ?... Was Elly niet toegerust met alles wat haar moederinke zorg in een volmaakte opvoeding had kunnen leggen?...
Zou Elly niet blijven wie ze was, al zou een ander haar liefde winnen? Zou zij de moeder, daardoor den invloed op haar kind verliezen ?...
Zij voelde een beklemming om haar hart, een

[33:]

smart, die haar in de keel kropte, en zich schamend voor haar egoïsme, wischte ze snel een traan uit haar oogen.
Het was al te gek . . .
Toch wist ze heel zeker, dat in Elly's en haar eigen leven een nieuw tijdperk was ingetreden. Zij zou zich nu niet langer kunnen laten gaan in het gelukkige bezit van het kind. Ze zou nu waken ... waarvóór ... dat wist ze zelf niet.
Maar het was of iets haar Elly bedreigde, dat had zich in haar denken vastgezet, van den eersten dag af, dat ze Elly als volwassen meisje, de wereld inleidde.
Een lichte schok doorvoer haar toen de electrische schel klaterend de stilte scheurde. Dat moest Elly zijn ... Nu al? ...
Ze zag op de pendule.
Vroeger gaf het haar sensatie van groot geluk, begon haar hart sneller te kloppen, als ze de vlugge pasjes in de gang hoorde, en o die verrukking... als daarna de deur open ging en Elly naar binnen stortte, in blijden jubel de beide armpjes om haar hals knelde, en haar overdekte met gloeiende kussen.
Nu, om zich een houding te geven verschoof ze de kleinigheden op tafel, en ze nam nerveus het handwerk op, dat voor haar lag, den schijn aannemend dat ze druk er aan werkte.
Elly, met hoogroode kleur, en doortrokken van de frissche winterkoude, die in haar kleeren hing, kwam opgewonden op haar moeder toe, omhelsde

[34:]

haar onstuimig, wierp daarna hoed en mantel op een stoel.
— Hier moes... een bosje gele margrieten voor u ...
— O . . . heerlijk!... dank je wel. En vluchtig Elly aanziende vroeg ze:
— Nu al weer terug?.. . was de ijsbaan nog niet geopend... of had je het te koud?...
Het was of Elly's gedachten vervuld waren van iets anders. Even wachtte ze voor ze antwoordde.
— O ... ja... moeder... de ijsbaan is wel geopend ... maar ik had geen lust om langer te blijven, ik had mijn schaatsen nog niet bij me... Zal ik eerst de bloemen in het water zetten?...
Emilie knikte, zag peinzend de stille straat in, waar de lantarens werden opgestoken en kwijnden in den dikken wmtermist.
Elly, bedrijvig, schikte de gele bloemen in een vaasje, zette zich toen tegen haar moeder over aan de tafel.
— Het was jammer... nu heb je niet kunnen rijden... zei mevrouw het gesprek weer vervolgend.
— O . .. ik heb toch nog even de schaatsen van Mies onder gehad ... en een baantje gereden.
Emilie voelde haar handen klam worden, en stroef ging de naald door het ijle gaas.
— Zal ik even thee zetten . . . moeder ? . . . vroeg Elly alweer van haar stoel wippend.
— Ja, wil je... ? het water kookt.

[35:]

Het fijne porselein rinkelde zachtjes onder de aanraking van Elly's rappe handjes, verbrak even de spannende stilte.
— Was het druk op het ijs?... en heb je geen kennissen ontmoet ? ...
Mevrouw van Weelens stem klonk vreemd heesch, en wat onthutst zag Elly haar aan.
— Ja... het was er heel vol... en kennissen vind je er altijd. Het weer was ook bijzonder mooi.
— Met wie heb je gereden... ?
Die rechtstreeksche vraag klonk Elly zoo vreemd van ingehouden emotie, dat ze even werkeloos bleef, haar moeder met groote oogen aanstarend. Dan snel op haar toetredend sloeg ze de armen om Emilie's hals, en zag haar vorschend aan.
— Moeder wat is er... ? U doet zoo heel anders dan gewoon... er is iets... dat weet ik zeker... toe zeg 't me . . .
Mevrouw van Weelen gaf Elly haar kussen terug, weerde haar zachtjes af. — Er is niets kindje... wat zou er zijn ...?... Maar, zie je nu je groot bent... een volwassen meisje ... een jonge dame... nu is alles zoo anders geworden. Je bent nu geen kind meer... en...
— En... ? vorschte Elly.
— En nou ben ik bang, dat je me niet alles meer zoo vertelt, als je vroeger deed. Het is nog zoo noodig, dat ik je in veel dingen raad... een meisje, dat pas uitgaat moet heel voorzichtig zijn. Jij kent de wereld nog niet, en ik maak

[36:]

me wel eens ongerust, dat er verkeerde dingen gebeuren... dat je bij voorbeeld wat te veel uitgelaten bent, je te veel laat gaan... dat kan nu niet meer... het wordt soms door anderen verkeerd uitgelegd.
Een kilte viel plots over Elly nu ze haar moeder zoo tot haar hoorde spreken; en Emilie zelve speurde iets van het ongerijmde van haar betoog, waarvoor ze woorden koos, die ze eigenlnk niet bedoelde.
Waarom kon ze niet recht op haar doel afgaan ... en Elly zeggen wat haar met zooveel vrees vervulde.
Er was nu iets tusschen haar beiden gerezen, dat de beide vrouwen heel bewust voelden...
— U moest maar altijd met mij meegaan, moes..., u bent veel te jong om zoo teruggetrokken te leven, zei Elly.
Voor het eerst beschouwde Elly haar moeder met den critischen blik van vrouw, en het viel haar op hoe jong haar moeder er uit zag, in het zwart fluweelen kleed, dat haar mooie vormen vast omsloot, en op zijn voordeeligst deed uitkomen, den welgevormden hals en de armen vrijliet. En in het tot vollen bloei gekomen meisje ontwaakte de gedachte, dat haar moeder voor haar zich had teruggetrokken uit de wereld.
Ook zij had nog recht op geluk... bedacht Elly zich.
Ze had die wondere stemming in den laatsten tijd al vaker opgelet... En een heel diepe smart

[37:]

vlijmde door Elly's ziel... Een smart, die wortel schoot naast een tot leven gewekt geluk, waarvan Elly zich nu bewust werd.
Dreigende stilte hing in de kamer.
Mevrouw van Weelen lei haar werk op de tafel, en zoo, de handen over elkander gevouwen, staarde ze voor zich uit naar buiten, in de grijsheid van den winternamiddag.
Een enkele ster twinkelde flauwtjes aan het uitspansel, en de voetstappen van zeldzame voorbijgangers in de stille straat, klonken hol of deden de aanvriezende rijp knerpen onder hun druk. Heel in de verte ronkte een vrachtwagen over den hardbevroren weg.
Het waren vertrouwde geluiden, die haar niets zeiden ... Waarom vandaag, stemden ze haar tot weemoed ... ?
Ze had Elly in haar armen willen nemen, haar koesteren, als ze in de kinderjaren deed, en haar willen smeeken ... maar ... wat... ? Hoe moest ze het onder woorden brengen wat haar de keel toekneep van smart .. . ?
Het zwijgen maakte de stemming broeierig.
Emilie voelde de beklemming er van, stond op, wat in de kamer verschikkend, en liep door de breede suitedeuren naar het kleine serretje, waar haar werkmandje stond. Toen ze zich een oogenblik later omwendde, en in de schaduwachtige duisternis van de door een straatlantaren verlichte kamer schouwde, zag ze bij het verglommen theelichtje Elly's figuurtje silhouetteeren en in het

[38:]

vage schijnsel ging Elly's hand naar het vaasje met margrieten.
Vlug, als vreesde ze op heeter daad betrapt te worden, trok Elly een bloem er uit, die ze ontbladerde. — Il m'aime... un peu,... beaucoup,... tendrement,... passionnément... par caprice... par fantaisie... point du tont.
Het was voor Emilie een openbaring, een even schouwen in het diepst van Elly's ziel.
Ademgespannen volgde ze van uit haar donkeren schuilhoek elke beweging van Elly's rappe handen ... en ze zag de margriet van haar kleine lansvormige blaadjes berooven, die nu gouden tipten op het donkere tafelkleed.
En als een orakel suisde het van Elly's lippen, nu nog eens, terwijl heel haar denken zich op den uitslag spitste: — il m'aime ... un peu,... beaucoup,... tendrement,... passionnément... par caprice... par fantaisie... point du tout.
Emilie, zelve tot het uiterste gespannen, de oogen sperrend, de blaadjes tellend die er nog over bleven, liep de uitkomst al vooruit.
— II m'aime ... un peu,... beaucoup,... tendrement... passionnément!!
Het was met een kreet van geluk, dat Elly bij het laatste woord, waar haar levensgeluk op het oogenblik voor haar van af hing, het bloemblaadje afrukte. In haar hand lag de knop, dien zij in extase aanzag en dan hartstochtelijk aan haar lippen drukte.


[39:] VIII.

Verlamd aan al haar leden sloop Emilie onhoorbaar weg, de kamer uit... en als een vernielend wiel, ratelde in haar leeg hoofd rond de vreeselijke waarheid — passionnément. .. Het was of zij het leven uit zich voelde wegvloeien... — dus toch ...?
Ook dit zou haar niet bespaard blijven...
In de slaapkamer viel ze op een stoel neer... de oogen verdwaasd voor zich uit. . . dan weer zich paaiend met het belachelijke van haar supposities ... gewekt door het onnoozele kinderspel. Moest ze daarnaar haar conclusies, maken ... ?
Toch weer dadelijk er na vlijmde in haar het bewustzijn, dat er iets was met Elly... en dat dat iets verband hield met de Varennes.
Het ontzettende voorgevoel kon haar niet bedriegen ...
— Teleurgestelden hechten aan voorgevoelens... schamperde ze.
Had niet dagen lang een vreeselijke onrust, die zij voor Elly verheimelijkte haar vervolgd.. .?

[40:]

Een gewicht, dat haar dreigde te verpletteren, was nu met een smak op haar neergekomen.
Telkens tusschen haar snikken door, lachte ze overluid, riep ze Elly met haar liefste namen. In haar verbeelden streelde ze haar meisje over de blonde haren, voelde ze zich een oogenblik heel zeker van het kind. — Neen,... Elly doet het niet. . . Elly is nog altijd mammie's kindje . .. Elly ... nee hé ... Elly wil niet... ?
En tusschen haar tranen door in verteederd lachen, als lichtte voor haar oogen een heerlijk visioen, zag ze Elly weer van haar ... liet ze zich gaan in krankzinnige opwinding de armen tegen haar borst gekneld, als drukte ze daarmede Elly tegen zich aan,... om dan opnieuw uit te barsten in moedeloos snikken, en zij weer terug viel in den toestand van hopeloosheid.
Want zou niet — waar ze zich even in verkneukeld had — beteekenen het prijsgeven van Elly's levensgeluk ... ?
En zou ze ten kostte van Elly... het hare willen koopen ... ?
Ze sloeg in starre wanhoop de handen voor het hoofd.
Dat... mocht toch niet... dat... niet.
O die ontzettende pijn diep in haar waar het schroeide al heviger, waar de adem stokte I
Even klaarde een lichtstraal in de ondoorgrondelijke duisternis van zwarten nacht... indien... indien... ze zich eens vergiste... Indien het eens een ander gold dan de Varennes. . . ?

[41:]

Bestond de mogelijkheid niet evengoed, dat Elly gecharmeerd was van een van hun andere kennissen ... ?
O ... hoe zou dat het aspect veranderen... I Ze zou dan uit die grondelooze diepte van leed worden gevoerd in een oneindigheid van geluk!
Als ze die mogelijkheid overwoog, sperden zich wijd haar oogen, was het of ze waanzinnig zou worden van vreugde om Elly's geluk.
Hoe zou ze dan het kind op haar knieën om vergiffenis smeeken voor het gedane onrecht.
Maar dadelijk liet ze die hoop weer varen, in half zeker weten... en zich opnieuw inlevend, in die afgrijselijke smart, viel ze terug in argwanend denken.
Zou ze ooit den moed hehben haar kind het pas verwonnen geluk te ontrukken ... ?
Zou ze Elly de giftdruppels één voor een in de ziel kunnen storten ... ? Haar zeggen... dat... de man, dien zij vergoodde... ook eens in gloeiende taal aan haar... haar moeder, zijn liefde had beleden ... ?
Zou ze Elly kunnen zeggen, dat... ze hem eens zoo grenzenloos had lief gehad ... dat ze nu nóg. . .
Weer omsloop haar een eindelooze weemoed, een droefenis, die haar sterfgevoel gaf.
En plots werd het klaar in haar, voelde ze het als een plicht, zichzelf te vergeten om het geluk van haar kind.

[42:]

Indien de Varennes eens werkelijk Elly beminde ... ?
Die gedachte alleen wondde haar zoo diep, sneed zoo vlijmscherp door haar ziel, dat ze een physieke pijn voelde, die haar ineen deed krimpen.
Zon dat niet de voltrekking zijn van een vonnis, wreeder dan de dood?
Zij, die meende, dat haar leven dor en vreugdeloos was voorbij gegaan, kwam tot het besef, dat zij eerst op dit oogenblik stond voor de poort van bovenmenschelijk Iijden, werwaarts het lot haar gevoerd had.
O ... niets ... niets ... was de vereenzaming geweest van haar jeugdleven, vergeleken bij wat ze nu doorstond.
Hoe had ze zich laten gaan in zelfbeklag om die vervlogen jaren, toen ze met Elly weer in de wereld van vermaken terugkeerde...
En het waren jaren van opperste geluk geweest, die zij niet had geteld, die haar lieten in het volle bezit van haar kind.
En in die groote leege wereld niemand te bezitten, aan wien ze haar smart kon uitzeggen... Ze moest er zelfs voor waken, dat haar geheim ongerept bleef, wilde ze zich niet prijs gegeven zien aan spot en hoon ...
De levensschool had haar geleerd zich te beheerschen, nu ook zou ze het noodlot moedig het hoofd bieden.
Haar mond vertrok tot een pijnlijk lachje: — de overwinning in den zielestrijd...

[43:]

Ze drukte nog eens de handen op het fel kloppend hart, als wilde ze het daarmee het zwijgen op leggen... De zege was haar.
Daar wielde weer het dreunend rad in haar hoofd...
Ze stond op... en bleef besluiteloos staan.
Zou het mogelijk zijn, dat ook nog dit van haar gevraagd werd ... ?
Soms ondanks haar zelve, glimpte nog wel vaag de hoop, dat zij zich vergiste, vluchtig als een lichtende ster voor haar óp... maar dadelijk schudde ze beslist het hoofd.
Dat was wel niet te denken...
Het lot had haar in niets gespaard... ook hier zou ze den lijdensbeker wel tot den bodem moeten ledigen.
Geen zegenwenschen waren bij haar eigen huwelijk door een moeder uitgesproken, koud en stug verliet ze het ouderlijk huis, en kil was de tijd geweest van haar verloving.
Daarna die huwelijkstijd met van Weelen...
O... ze had hem geacht om zijn zuivere genegenheid, en zijn onbaatzuchtigen troost, maar hi,j de man al ondermijnd door een verheimelijkt borstlijden, had bij haar een groot deel van haar liefde, van haar opbruisende passie latent gelaten.
Dat was geworden binnenin haar als een vulkaan, die op uitbarsten stond... totdat de tijd die drang in haar had beheerscht.
Daarna was gekomen dat leven van stille berusting, een passief aanstaren van wat om haar

[44:]

heen plaats greep, zich beschouwende als niet meer een deel uitmakende van den in rondedans van weelde opgenomen kennissen en vroegere vrienden.
En heel beslist bekende ze zich, dat haar leven was geweest een mislukking.
Zoovaak ze daaraan terugdacht werd zij met bitterheid vervuld.
Zou ze nu ditzelfde over Elly, haar eenige lieveling, brengen ?...
Dat wilde ze niet.
Elly zou ze den weedom van een verongelijkte liefde besparen.
Indien het noodlot het kind een gelukkig huwelijk ontzegde... het zou niet zijn door haar... Passionnément... wees het laatst overgebleven blaadje aan de ontrafelde bloem... wie weet...


[45:] LX.

— Moeder... u laat me alleen met de thee zitten!...
Het was Elly's klokheldere stemmetje, dat klaterde door het huis.
Vergiste ze zich!... Of klonk er een ongekende jubel, een toon, die opsteeg recht uit het hart, in de stem van het kind ?...
— Waar blijft u?... Ik heb al zoo lang voor u ingeschonken.
En in onzekeren tast gingen Elly's handjes zoekend rond, nu ze de deur open deed en in de donkere slaapkamer trad.
— Ik kom lieveling... ik had het licht al uit gemaakt... wacht maar even...
Het gas plofte lichtend in de met rose zijde omkapte lamp, boven de tafel, en de vriesbloemen op de ruiten vonkelden geheimzinnig tegen den achtergrond van fluweelen nacht buiten.
— 't Is koud hé ?... zei Emilie toen ze zag dat Elly rilde.
— Ja... en beneden is het zoo lekker warm... antwoordde Elly terug.

[46:]

— Ja, ik ga ook met je mee...
En Emilie deed of ze naar iets zocht in haar linnenkast.
Elly keek aandachtig naar het portret van haar vader, dat hing boven de kleine schrijftafel tegen het wit gelakte ledikant over.
— Vader was wel heel jong, hè moes... toen hij met u trouwde...
— Ja heel jong... nog iets jonger dan ik...
— Onbegrijpelijk... zei Elly peinzend. — Ik zou nooit met zoo een jongen man willen trouwen, ze zijn dan nog zoo echt een jongen...
— Vind je dat ?... Wat zou jij dan willen?.. .
Emilie schrikte even voor de vraag, die haar ontviel.
— O... ik zou iemand willen hebben, die heel veel ouder is dan ik... Ik kan me niet indenken, dat ik trouwde met een van de jongens van mijn school vroeger... stel u voor !... — En Elly barstte uit in een onbedaarlijk gelach.
Mevrouw keek haar even oplettend aan, zag de roode vlekken, die haar wangen schroeiden...
— Je kunt zoo iets nooit te voren zeggen... Elly... Het loopt meestal anders dan wij ons voorstellen ... Ga je mee ?...
— Ja.
Elly Meld het kettinkje, dat hing onder aan de lamp, in haar hand. En zoo met nog een langen blik op het portret van haar vader, vroeg ze...
— Uit doen?...

[47:]

— Goed, doe maar uit... er is nu wel licht op de gang...
Ze gingen samen naar heneden, waar koesterende warmte uit de huiskamer hun tegensloeg.
— Drink nu maar gauw uw thee... dan schenk ik u een warm kopje in... u bent koud geworden ... u ziet heel bleek.
Emilie lachte geforceerd die zorgen weg... het zou dadelijk wel over zijn, als ze bij de warme kachel zat... En meteen zag ze hoe Elly's oogen vluchtigden over de margrieten op tafel. Ze nam het boek waarin ze des avonds voor het eten meestal een uurtje las, en bladerde er wat in.
Elly liet zich met een zucht in een stoel bij de tafel neer. Het was of iets haar drong tot spreken, meende Emilie die haar werkeloos de handen zag vouwen over het handwerk, dat ze juist had opgenomen.
— Het was toch wel vreeselijk voor u, moes... vader zoo vroeg te verliezen... verbrak Elly de stilte. Hield u erg veel van hem?...
Mevrouw zag even verwonderd op. — Zou je denken, dat ik anders getrouwd zou zijn?...
— Ja... natuurlijk... u zou niet met iemand kunnen trouwen als u niet dolveel van hem hield... dat weet ik positief. Ik zou het ook niet kunnen — gelukkig, dat u mij toen had hé moes... anders...
Mevrouw lachte witjes...
— Anders... was het leven nóg eenzamer voor me geweest... lieveling.
— Ja... ondenkbaar... u had u niet zoo uit

[48:]

de wereld moeten terug trekken... en u niet zoo heelemaal wijden aan mij alleen...
Ze hield even op, dan nadenkend zei Elly heel beslist. — Als ik ooit trouw blijft u altijd bij me... hè moes?
Het ontging Elly, dat haar moeder nog bleeker werd, en ze vervolgde:
— Ik zou nooit willen trouwen als u niet bij me bleef... wij hooren nu eenmaal bij elkaar... ik zou het- niet over me kunnen verkrijgen u alleen te laten...
— Dat zou toch moeten... lieveling... jonggetrouwden behooren aan hun lot over gelaten te worden... Het is niet goed als derden er bij gaan inwonen.
— Hè!... maar u toch wel ?... U bent zoo heel anders als alle andere moeders... en wij znn eenmaal onafscheidelijk van elkaar... u zou die Dritte im Bunde zijn... Als u niet bij me bleef zou ik nooit willen trouwen...
Een heel ernstig trekje plooide zich om Elly's mondje.
Mevrouw van Weelen voelde weer die stekende pijn onder haar borst. Vreemd, dat Elly juist vandaag haar gesprek in die richting voerde...
— Als het zoover is dan komt dat allemaal wel terecht Elly... Een meisje, dat trouwt, behoort heelemaal aan haar man, dan heeft ze zooveel nieuwe verplichtingen, dat ze haar moeder gewoonlijk wel missen kan.
Onwillens lag eenige bitterheid in den toon
[49:]

waarop mevrouw van Weelen tot haar dochtertje sprak.
Maar Elly, teveel vervuld van eigen gedachten, ontging die nuance.
Haar denken spitste zich op het eene vreeselijke ... zich te moeten scheiden van haar moeder en dat leek haar onmogelijk.
Met vrouwelijke intuïtie en het uiterst fijne doorschouwen, stond plots het toekomstbeeld als een voldongen feit In den gedachtengang van mevrouw van Weelen.
Ze wilde nu zelve van Elly een verklaring uitlokken.
De bange twijfel die tot bijna zekerheid was gegroeid, liet nog altijd een kans... En ze wilde weten.
Maar hoe zou ze Elly tot een volledige bekentenis brengen ?...
Daarvoor moest ze een intiem oogenblikje afwachten ...
Het dienstmeisje tikte aan om te dekken.
— Neen, nu ging het niet.
Ze zou telkens onderbroken worden in haar gesprek, en ze wilde Elly's aandacht onverdeeld bezitten.
Ze moest aan allerlei buitenliggende factoren, aan de geringste buiging in Elly's stem de waarheid toetsen... want voor het eerst in haar leven leek het haar of Elly iets verheimelijkte.
In de jarenlange afzondering van droeve levensvereenzaming, had ze zich gehouden buiten elke

[50:]

aanraking met de mondaine wereld, was het voor haar geworden of die niet bestond, niet essentieeler dan een sprookje, dat haar nog wel eens vluchtig inviel, en weer dadelijk vervaagde, soms toch wel even haar aandacht gevangen hield.
Dan was het of zij toefde in een wereld, die lag buiten haar eigen levenssfeer, die voor haar geen geheimen verborgen hield, die evenwel nooit haar innigste innerlijk beroerde.
Nu werd dat plots anders.
Nu drong verbeelden weer innige momenten op, levensstoeten van jeugd, liefde, en geluk.
En ze besefte heel klaar, dat in die jaren aan den algemeenen toestand niets veranderde, dat haar Elly een meisje was als alle andere, zij zelve een vrouw als alle andere. Hoe had ze zich kunnen laten gaan in zelfbedrog... die vele vele jaren lang... dat ze zich waande losgescheurd van wat aan het leven bond, opgaand in het bestaan van het kind, waarin ze zag louter voortbestaan van haar zelve.
En thans drong zich het leven aan haar op in felle kleuren.
Was het niet ontzettend een rivale te zien in haar eigen kind?...
Als ze zich eventjes deze waarheid indacht, een oogenblik het masker van zelfbedrog aflegde, stroomden haar de tranen- langs de wangen, en hulde ze zich weer in haar schijn van niet weten, die haar het veiligste leek.
Ze wilde sterk zijn en overwinnen.

[51:]

Elly zou nooit mogen weten. Dien nacht sliep ze niet, de slaap ontvlood haar oogen.
En in die oogenblikken van alomme stilte, beluisterde ze de rustige ademhaling van haar kind.
O... als Elly eens vermoedde hoe groot een smart thans haar ziel vervulde!... Ze zou wie weet afstand doen... om wille van haar moeder.
Even gloorde een glimp van hoop in haar duistere ziel.
Maar dadelijk vertrok haar mond in smart.
Nooit zou Elly mogen weten wat er eens bestaan had tusschen de Varennes en haar.
Zij voelde, dat dit een schaduw zou werpen, die niet meer wijken kon, zelfs niet voor de teederste toewijdingen der liefde.
En ze keerde tot zich zelve in met het vaste voornemen — er mocht gebeuren wat er wilde — getrouw te blijven aan haar genomen besluit.
Als er een offer geëischt werd, zou zij dit znn, mits... de Varennes haar Elly waarlijk liefhad.

 

[52:] X.

De winter trok voorbij met vlagen van hagel en sneeuw, en daartusschenin enkele mooie dagen van heldere vrieslucht; een dartel zonnetje, dat het al overschaterde, brak soms vriendelijk door,
Op een van die zonnige winterdagen, dat drommen zich voortspoeden naar de nsbaan, en een voortdurend getinkel van overvolle trams in de ijle lucht weerklinkt, dat te allen kant een juichklank opschatert van vreugde en jolijt, bewoog Elly zich te midden der kleurige en fleurige figuurtjes, die daar voortgleden over het spiegelgladde ijsvlak,
De muziek van de jagerskapel blies de vroolijkste wijsjes, waarop het goed was zich te laten gaan, méé, in den rythmischen zwier, waarop ze wel allen leken voort te zweven, met sierlijke streek.
Op een van die middagen daar leek het Elly, al vroeg van huis weggegaan, of er, heel onbestemd nog, een vreugdetuimel in haar viel, dien ze zich niet verklaren kon.
Met verschillende kennissen had ze een baantje gereden, toen ook Varennes op haar toetrad en haar vroeg met hem te rijden.

[53:]

Ze zag op, gansch niet verrast, doch wel met iets van die groote verrukking in haar blik, die haar weer verraadde.
En toen zij haar hand lei op zijn arm had ook hij een diepen blos.
Ze merkte het; een onuitsprekelijk gevoel van blijheid doorvoer haar.
Dien verderen middag bleven ze samen, en het ontging hun niet, dat zijdelingsche blikken wel van hier en daar op hen gericht werden, en dat ook een enkele, met zeker welbegrijpen haar, in het voorbijgaan, wat langer aanstaarde dan hoffelijkheid toeliet.
Maar in stede van haar te ergeren, aanvaarde dit Elly als een triomf.
Zij genoot en voelde zich gelukkig, en een zaligheid zwol in haar, die haar duizelen deed, zoovaak, bij de een of andere oneffenheid, zijn hand zich wat vaster sloot om de hare, of hij in een zich aangewende gemaniëreerdheid, zijn arm om haar middel boog.
En nu wel wat moe noodigde hij haar uit in het tentje uit te rusten.
Ze vond het dol, zooals ze opgetogen antwoordde, en samen in een hoekje gescholen, slurpten ze de warme, thee, die hij voor hen beiden besteld had.
— De Varennes maakt dat meisje van Weelen wel ernstig het hof,. .. zeiden enkelen, die in stille afgunst hun veel samenzijn dien middag hadden opgemerkt.
Sommigen wisten zich te herinneren van vroe-

[54:]

ger... vertelden elkander, dat heel lang geleden... hij zijn hof aan de moeder gemaakt had...
En in hun diepst doorschouwen van wat daar bloeide in die ontluikende meisjesziel, geloofden ze, dat het nu wel ernst zou worden... hij kon toch niet na de moeder ook weer de dochter compromitteeren.
Hij had vele groote en kleine zonden op zijn kerfstok, maar het werd hem, den wereldman, te gaarne vergeven.
In de Residentie bleef hij een geziene figuur, hij behoorde tot de uitgaande wereld, en hoewel zijn verbluf in den Haag een gaping vertoonde van vele jaren, scheen het wel, sedert hij er in terug keerde, of hij altijd met zijn innemenden glimlach en de bekoring van zijn fluweelen oogen de uitgaande wereld begunstigde.

 

[55:] XI.

Onder het intiem samenzijn hij het theedrinken vroeg de Varennes Elly of hij haar moeder een bezoek mocht komen brengen.
Schoon zij deze vraag had verwacht gaf het haar een schok.
— Ja, mama zal u zeker met genoegen ontvangen ... aarzelde ze, omdat haar plots inviel, dat Emilie zich steeds zoo van anderen afgezonderd hield.
Maar zou het niet enkel zijn voor dezen éénen keer, overwoog ze. Slechts eens kon hij belet vragen, en als hij later zijn bezoek nog eens herhaalde konden ze wel niet thuis geven.
Een pijn vlijmde bij deze overweging even door haar ziel. Waarom had mama zich toch zoo teruggetrokken ... ? Hoe heerlijk zou het zijn als de Varennes nu eens bij hen zooals bij alle andere families, na het eerste officieele bezoek, kon inloopen of 's avonds eens thee kwam drinken.
En het vooruitzicht daarvan joeg Elly al een blos naar de wangen.

[56:]

Toch, zooals zij leefden leek het haar een onmogelijkheid.
Soms overviel het jonge meisje een stille gedruktheid als ze die dingen overwoog. Was het niet of er iets in mama's leven bestond waarom ze zich zoo van allen terugtrok ... ?
Als Elly daaraan dacht kromp ze van smart in elkaar, dan leek het of ze haar moeder door die gedachte alleen groot onrecht aandeed. Neen... neen... dat kon niet... er moest iets anders zijn, een groote smart, die haar moeder voor haar, Elly, verborgen hield ... en ze nam zich voor er Emilie naar te vragen.
Nu, terwijl ze met de Varennes keuvelde, zij zich gevleid voelde door zijn voorkeur boven die vele andere meisjes, die hij zelfs met geen blik verwaardigde, drong dat zonderlinge gevoel weer in haar op, verdofte even het geluk van het heerlijke oogenhlik, dat zij zich liet gaan in zijn bijzijn, maar zijn aanwezigheid verhelderde alles weer.
Het bleef van een onuitsprekelijke zaligheid voor Elly en telkens opnieuw, zonder dat zij het wilde, rustten haar oogen op de Varennes, ontmoetten hun blikken elkander.
Er groeide dan een gloeiende blos, die heel den verderen middag op haar wangen bleef.
Aangemoedigd door die verlegenheid, die de Varennes aanbiddelijk vond, rekte hij het uurtje totdat de avond viel.
En in dat plotse licht, dat in tooverschijn heel de spiegelende baan overdekte, zag hij Elly als

[57:]

iets bovenzinnelijks, dat hem gevangen hield, hem bekoorde.
Hij gaf zich geen rekenschap van de feiten... controleerde niet zijn gevoelens... liet zich slechts gaan in de betoovering van haar aanwezigheid.
Hij liet het gebeuren, dat de menigte zich terugtrok van de baan, de drommen ebden in den fantastischen schijn van het electrische licht... terwijl hij daar nog altijd zat, in stille beschouwing van Elly, daar tegen hem over.
— Ik geloof, dat het toch wel tijd wordt om naar huis te gaan ... mama zal ongerust worden over me... als het zoo laat wordt. .. verbrak Elly de stilte, die al een poosje hing tusschen hen in. En ze zag op haar horloge.
— Willen we afspreken voor den volgenden dag...?
— Ja, zei ze verheugd.
En in weerwil van zijn overwegingen, vroeg hij haar spontaan, of hij haar thuis mocht brengen.
Een troep meisjes, in uitbundig gelach, stortte plots het zaaltje binnen en verbrak hun gesprek.
— Nee ... maar Elly ... riep er een. — Heb je wel gezien hoe laat het is ... ? Ga je mee .. . ?
Iets verlegens kwam er in Elly's houding, toen ze daar bij de Varennes stond, en nu die vriendinnetjes in juichpret om zich heen.
Ze wilde eerst nog zeggen, dat meneer de Varennes haar thuis zou brengen... maar haar vriendinnetje, een donkeroogig bij de handje, hield aan.
— Kom... je gaat nou toch mee... ? samen uit... samen thuis...

[58:]

De Varennes overwoog, dat hij moeielijk Elly van die anderen zou kunnen afzonderen, en met haar alleen mee te gaan, leek hem ook een weinig ongepast.
Dan... als onder een onuitgesproken overeenkomst, stak hij Elly zijn hand toe, zag haar aan, streelde haar met den blik van zjjn fiuweelzwarte oogen, die haar even duizelen deed. En onder zijn suggestie gaf ze hem zijn groet terug met een stille gelofte voor den volgenden dag.


[59:]XII.

Nog enkele dagen van ijsvreugde volgenden op den bewusten avond, deden Elly leven in een roes van genieten.
't Scheen wel of er nooit een einde zon komen aan den heerlijken tijd.
Zoodra zij zich de schaatsen onder gebonden had, kwam de Varennes op haar toe, het was of iets binnenin haar versprong als ze hem hoorde naderen. En heel den langen dag of avond bleven ze samen.
Elly voelde bet als een weelde, dien lichten druk van znn arm om haar middel en 's nachts dróómde ze er van... leek het haar een voortzetting — in haar zonnig verbeelden — van den gelukszwijmel des daags, waarin ze leefde ver weg van de werkelijkheid, ... zich latend gaan in dien vreugdetuimel, die geheel haar denkleven beheerschte.
Met opgewonden kleur, de oogen tintelend van genot, vertelde ze Emilie van haar triomfen... Een avond had zij met de Varennes, bij een wedstrijd, een tweeden prijs gewonnen: een zilveren damescigarettenkoker.
Emilie, door een zware bronchitis aan huis ge-

[60:]

bonden, zag slechts noode Elly, onder geleide van kennissen, die avondfeesten meemaken.
Ze wilde het kind deze genietingen van enkele dagen niet ontzeggen.
En toch...
Toch begon haar hart luide te kloppen als ze het geschal van de auto hoorde, die haar Elly weer terugbracht.
En heimelijk verlangde ze naar het slot van al die ijsvermaken, waaraan dezen winter geen einde scheen te komen: elken dag weer hetzelfde.
's Morgens kwijnde een dikke mist door het bladerlooze geboomte van het bosch; maar wat verder op den dag zeefde de zon haar heldere stralen er doorheen, tooverend de afgevallen bladeren op den grond tót een tapijt van louter goud en brons.
De wind, in den ochtend nog wat koud en scherp, legde zich bij het avondvallen.
Enkele graden vorst, gedurenden den nacht, deden telkens het ijs weer aanvriezen.
Toen... op een dag, las Emilie, die ijverig de weerberichten in de dagbladen volgde, dat de wind naar het Zuiden keerde.
De dooi zou invallen...
Een jubel doortintelde haar arme gefolterde hart bij het lezen.
Zou ze nu eindelijk uit dien argwanenden twijfel verlost worden ?...
Leek het niet of Elly haar altoos meer en meer ontglipte?

 

[61:] XIII.

Een mooie dag in Februari was 't...
Een van die dagen dat de zon scbnnt en de rogels zingen en het jonge leven uit de knoppen wil.
Emilie, in haar salon, verschikte wat bloemen n de vazen, die ze zoojuist gevuld had.
Door het nerveus beweeg van haar onvaste tianden, stootte ze een vaasje om, en het water gutste over een heel fijn kleedje, dat over het onyxen tafeltje gespreid lag.
Ze zuchtte even...
— Ach... was deze middag ook maar weer voorbij...
Eerst in hevig verzet had ze toch aan Elly's onophoudelijk aandringen toegegeven: de Varennes zou heden zijn aangekondigd bezoek komen brengen...
Ze bracht het tafeltje weer in orde, depte met een zacht doekje het water op, en rangschikte de bloemen: gele narcissen en paarse seringen nog eens, om ze op zijn voordeeligst te doen uitkomen. Dan bekeek zij ze weer, tuurde even in het hoekje waar het tafeltje stond.
Onzeker voelde Emilie zich. Even overgleed een

[62:]

critische blik haar heliotroopkleurig toilet, toen ze langs den spiegel kwam en rond zag in haar salons, waar een heldere zonnestraal doorbeen glimpte, en alles een toover gaf van vroolijkheid en levenslust. Op het terugzien en ontvangen van de Varennes, in haar eigen woning, had ze zich al dagen lang voorbereid.
En nu eenmaal het oogenblik aanbrak, dat ze tegen over elkaar zouden staan, na wat eens tusschen hen beiden geweest was, moest ze sterk zijn... gereed om den slag te pareeren, dien hij haar zou toebrengen.
Want, dat hij kwam om Elly's hand te vragen, leed wel geen twijfel, overwoog ze.
Een beetje teruggetrokken van het raam zette ze zich in een elegant fauteuiltje.
Zoo had ze den blik op straat, kon ze hem, voor hij schelde, zien aankomen.
De pendule wees kwart voor drie... om drie uur moest zij hem verwachten.
Waar Elly nu bleef?...
Emilie lachte fijntjes bij de veronderstelling, dat het kleintje zich mooi maakte tot een waardige ontvangst van den geliefde.
O... wat had ze tegen dit oogenblik op gezien!... Wat had het van haar kracht gevergd. Nu was zij met zich zelve uitgestreden, nu leek het haar of zij zich kon objectiveeren, in haar gevoelens tot den man, die eens haar liefde won.
Zoo in gedachten verzonken, had ze bijna Elly's binnenkomen niet bemerkt.

[63:]

— Mama... vindt u wel, dat ik er goed uitzie?... .
Elly kwam voor haar moeder staan, draaide in het rond om zich van alle kanten te laten bekijken.
— Heel lief hoor . .. stelde Emilie gerust en verplooide wat aan het tullen ruche, dat Elly's slanken hals omsloot.
De schel ging over, en beide vrouwen, even geschokt, zagen de straat in.
— 't Is niets ... een koopman, zei Elly nukkig en zette zich tegen haar moeder over.
Emilie vond dat Elly wel een lichter toiletje had kunnen uitkiezen dan het donkere tailleursrokje met de witte blouse,... maar ze wist dat het nu te laat was om er nog verandering in te brengen.
Hoe bleek en nerveus leek haar haar dochtertje... en even glimpte door haar denken:... als de Varennes eens met Elly het zelfde spel speelde als eenmaal met haarzelve ...
O ... maar dan ...
Ze maakte een beweging van ongeduld met haar hoofd ... Dan ...
Dit zou het kind niet overleven...
En het zou haar schuld zijn. . . haar schuld, omdat ze Elly niet had gewaarschuwd voor den man, die ook eens haar ziel vergiftigde met zijn liefdegepraat.
Er werd gescheld ...

[64:]

De beide vrouwen bogen de hoofden naar dezelfde richting van het raam.
Toen... trokken ze weer terug schielijk, als vreesden ze, dat de Varennes, die op stoep stond, en den anderen kant uitkeek, zich plots tot hen zou omwenden.
Kort er op liet het dienstmeisje hem binnen.
En ongedwongen, als bestond tusschen hen een vriendschap van vele jaren, gedroeg hij zich tegen Emilie, Elly toesprekend op een ietwat beschermenden toon, die haar even onwillens krenkte.
Hoe geheel anders was hij, de held van haar droomen, hiér in de salons van haar moeder, dan in de balzaal of op de ijsbaan!
Al spoedig zag Emilie zich wat gerust gesteld, de Varennes hielp haar met fijnen tact over de moeilijkheid van het eerste oogenblik heen.
Elly gispte in stilte de koele houding van haar moeder. Ze schreef die toe aan onhandigheid door haar weinig zich vertoonen in de wereld en ze maakte vergelijkingen met de moeders van haar kennisjes...
Het ergerde Elly even.
In haar omgang met de Varennes met wien ze al zoozeer op intiemen voet stond, voelde ze iets verkillen.
Het leek ook wel of hij zich in hoofdzaak met haar moeder bezighield, haar zoo nu en dan ter loops in het gesprek betrekkend.
Toch hamerde het en klopte het binnenin Elly, nu ze na een scheiding van enkele dagen hem weer terugzag.

[65:]

Een enkele week was het geleden dat het avondfeest plaats vond, en scheen het al niet of er een oneindigheid lag tusschen toen en nu... ?
— Ik betreur het, mevrouw, dat u door een ongesteldheid de gelegenheid miste de genoegens van het wintervermaak mee te vieren... het zou mij een voorrecht zijn geweest u daar te zien, vleide de Varennes ... En even rustten zijn oogen op Emilie dan dwaalden ze doelloos het vertrek rond.
— Die tijden zijn voorbij... meneer de Varennes ... zei Emilie hoog.
Hij schudde zijn donker hoofd, zag Elly lachend aan.
— Er is nooit iets voorbij zoolang we nog belang er in stellen, zei hij haar even doordringend aanziende. En ik kan me niet indenken, dat u geen belang meer stelt in het maatschappelijk leven.
Ze wilde wat zeggen, maar hij liet haar niet aan het woord. — Ik wou juist van deze gelegenheid gebruik maken u een invitatie te doen voor een feest, dat ik van plan ben te geven. Wil u mij het genoegen doen daar te komen met Elly ?...
De eenvoudige toon, het vrijmoedig noemen van Elly's naam schokte Emilie, en ze zag even naar Elly, die met stralenden blik, angstgespannen haar aanstaarde.
Ja hè moes ?...
En in eenen, als was er iets, dat plots haar aandacht trok, liep Elly de kamer uit, naar buiten. In dit pijnlijk oogenblik, dat Emilie met de

[66:]

Varennes alleen bleef, wist hij, de Lebemann, zich spoedig uit de verlegenheid te redden. Of was het opzet, dat Elly de kamer verliet op het onverwachts.
Hulpeloos zag Emilie het raam uit naar buiten, het gesprek nu niet langer onderhoudend, zich niet langer pijnigend in nutteloos zelfbedwang.
En zoo terwijl het tikken van de pendule, nu luidop hoorbaar, het eenige was, dat de stilte sneed, waarin ze sprakeloos tegen elkander over zaten, stond de Varennes op, en deed een paar passen in de kamer, toen kwam hij bij Emilie staan.
— Laten wij niet langer voor elkaar den schijn aannemen of we het verleden vergeten zijn... zei hjj bewogen. — Ik heb veel goed te maken Emilie... en je moet me veel vergeven... Wat ik deed, vroeger, zooveel jaren geleden, gebeurde in jeugdige onbezonnenheid... en niet heelemaal was ik aansprakelijk voor de gevolgen van mijn handeling. De omstandigheden werkten mee, dat ik toen aan mijn verlangen met je te trouwen geen gevolg kon geven... ik had geen geld.
Zij hoorde hem aan verstard, en zwijgend boog ze haar hoofd in welbegrijpen.
— En jij... Emilie?... jij hebt je gauw heen gezet over de smart van onze scheiding... je hebt een ander gevonden, dien je gelukkig maakte, dien je een kind schonk...
Een pijnlijk trekje plooide even om Emilie's mondhoeken.
Het ontging hem niet, en met iets weeks in

[67:]

zjjn stem, dat haar de tranen in de oogen riep, vroeg hij haar. — Was je gelukkig Emilie ?...
Zou ze nu in dit oogenblik het masker afrukken, en hem zeggen: — Neen, neen ik was niet gelukkig! ... mijn ziel smachtte naar jou. Heel mijn leven was een groot verlangen naar jou... een verlangen alleen onderdrukt door de noodzakelijkheid!...
Even dreigde ze te bezwijken voor die bekoring.
O... zich daar nu te voelen omarmen... nu haar moede hoofd te leggen aan zijn borst, en de smart uit te weenen van heel een leven lang...
Was het niet of ze ook bij hem iets speurde van den hartstocht, die haar vroeger onder zijn adem verschroeide ?...
Ach... vergiste ze zich eens niet... en was het nu werkelijkheid... niet slechts een vage droom — waaruit ze vaak moedeloos ontwaakte, — hem daar te weten in haar bijzijn... hem te kunnen beroeren met haar handen... weg te zwijmen onder den druk van zijn gloeienden mond. Ze liet zich gaan even in die weelde fantasieën, tot plots een vaag bewegen van zijn hand haar tot bezinning bracht.
Zij zag hem aan, en zijn blik, zwart donker, rustte op haar.
En zich oprichtend fier, staarde ze hem aan en haar lippen zeiden woorden, die haar hart ontkende.
— Ja... zei ze, en haar stem klonk gebroken ... — ik ben gelukkig geweest...
Toen stak hij haar zijn hand toe, en iets heel zachts blonk er in zijn oogen.

[68:]

— Emilie... dan durf ik je vragen of je me vergeven hebt...
Weer bond ze zich het masker voor en hem aanziende recht in de oogen, zei ze:
— Ik heb je vergeven...
Hij verbleekte en aan de trilling van zijn lippen speurde ze zijn ontroering.
En nemend haar beide handen in de zijne drukte hij er een langen kus op.
— Ik dank je... zei hij toonloos.
En haar handen nog altijd knellend in een vasten greep, vroeg hij het haar: — Wil je me Elly geven ?...
Het was niet onverhoeds, dat zij die vraag hoorde uitspreken, maar toch was het of zij een slag kreeg boven op het hoofd.
Een oogenblik voelde ze zich duizelen.
Daar vloog de deur open en Elly nerveus, met betraand gezichtje, stortte naar binnen.
Emilie had zich weer hersteld, en met een poging om aan haar stem wat vastheid te geven zei ze, even glimlachend haar kind aanziende: — Als je haar gelukkig kunt maken neem haar dan.
In een jubelkreet wierp Elly zich in haar armen.
Toen, onder haar oogen, zag ze aan, dat hij nu haar kind gaf, wat zij eens meende, dat haar toebehoorde ...
En toen, niet lang daarna, de Varennes het feest gaf tot de bijwoning waarvan hij Emilie

[69:]

noodigde, was dit een feest waarop hij zijn verloving met Elly publiek maakte. En zjj?...
Ze zag Elly verrukt in znn armen, het teere slanke lijf zacht tegen hem aan in een innige overgave.
En ze rilde van angst voor haar eigen opstandig gevoel, dat toch weer met smartelijk binnenin gehouden drang, moest sterven in haar eigen ziel.
— En in haar sidderend hoofd zong het geluid van streelende violen.


inhoud | volgende pagina