doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Louise B.B.: ´Een Anak Pyara´ (een aangenomen kind)
uit: De Indische Mail, 1886


[719:]

eenige maanden na de aankomst der familie de reeds half vergeten boeken geheel in ongenade.
Het was een wonderschoone middag. Een hevig onweder had de hitte van den dag weggenomen. De laatste stralen der ondergaande zon gaven het landschap een prettigen vroolijken tint, zonder veel warmte te veroorzaken en lokten tal van wandelaars uit, van dat opwekkend uur vóór zonsondergang te profiteeren.
Onze drie dames vermaakten zich met de levendige drukte op den weg, die zij in hun voorgalerij gezeten zeer goed konden zien. Daar kwam eene dame voorbij wandelen met twee allerliefste kinderen, een jongen en een meisje aan de hand eener gouvernante. Het meisje liep gewillig mede, maar haar levendig broertje, maakte zich los, liep heen en weder en bleek dikwijls geruimen tijd op den weg stilstaan wat aan zijne moeder en aan de gouvernante met het oog op de vele rijtuigen, menig ongerust oogenblik bezorgde. Vlak voor de woning van mevrouw Meijer hurkte het kind midden op den weg neder en raapte steentjes op. Toen het op het roepen zijner moeder maar niet komen wilde, en een dosà-dos, door twee jonge dames bestuurd in vollen ren aankwam, vloog de gouvernante naar het kind toe, nam het op en zette het op zijde van den weg neder, na het flink beknord en verboden te hebben weer weg te lopen. De kleine, ongezeggelijke jongen, zoo onzacht in zijn spel gestoord, zette het op een driftig schreeuwen en zich willende wreken raapte hij eenige malen een handvol met slijk op uit een plas, en wierp dat op het sneeuwwit kleedje der gouvernante, vóór iemand dat verhinderen kon. In plaats den kwaden jongen te bestraffen, schaterde zijne moeder het uit en riep: Allah tobat! wat een driftig komiek kind in die Henri toch!”
Mevrouw Meijer wierp in haar voorgalerij een beteekenisvollen blik op Rika en zei: “Rika jij wil ook nonna scola worden ja, nu daar is er een, liat dia penja japon begitoe netjes skarang (Zie hoe netjes hare japon nu is). ”Rika zeide geen woord op deze spottende aanmerking, maar met fonkelende oogen en een blos van verontwaardiging op de bruine wang, verwonderde zij zich over de kalmte der gouvernante; als later haar zo iets overkwam, dan zou zij…
Het was waar, de gouvernante scheen uiterlijk zeer kalm. Wel had oogenblikkelijk na de daad, een toornige blos ook haar gelaat geverfd, en zweefde een driftig woord op de lippen, maar ze dacht aan den mailbrief van van ochtend pas thuis ontvangen, waarin hare moeder zoo hartelijk bedankte voor de nu zoo ruime toelagem die zij elke maand zond, eene toelage, die haar de zware opvoedingstaak van twee jongere broertjes zoo verlichtte. Wat was het verrukkelijk dat zij tegenwoordig zulk een hoog salaris ontving, wel tweemaal zooveel als in hare vorige betrekking – en met eene zucht bekeek het jonge meisje de bemodderde vlekken op haar neteldoeksch kleedje, dat ze zelf gemaakt had en vandaag voor het eerst droeg en dat nu voor altijd zijne frischheid en zijne nieuwheid verloren had; zij plooide het zoodanig dat de modder het minst in het oog viel, nam den kleinen jongen stevig bij de hand en wandelde zonder een woord te hebben gezegd, langzaam verder.
Mevrouw Meijer toonde menschenkennis te bezitten, met haar los daarheen geworpen woord. Zij versterkte daarmede bij Rika het gevoel van weerzin, dat deze reeds lang in hare studies was beginnen te koesteren. Het meisje zag in het schijnbare nietige voorval een waarschuwend voorbeeld en besloot niet meer te studeeren en eenvoudig te blijven wat zij was, zonder eenig hartzeer, met een gevoel van verlichting door dat besluit afstappende van eene jaren lang gekoesterde illusie.

[720:]

Van dat oogenblik werd de correspondentie met tante Meitje geheel gestaakt. De laatste brieven hadden reeds weinig belangrijks bevat en tante Mietje, bedroefd over die nonchalante briefwisseling, schreef nog dikwijls, dringend en warm, nadat er in vele maanden geen enkele lettere meer gekomen was, en één hartelijk woordje toch alles weer goed zou hebben gemaakt. Rika bleef zwijgen, uit schaamte en schuldgevoel tegenover hare deelnemende oude vriendin, maar nog meer uit indolentie. Eindelijk kwam tante Mietrje met veel verdriet tot de overtuiging dat al die hartstochtelijke genegenheidsbetuigingen van den kant van het meisje weinig hadden te beduiden gehad en dat zij eene groote schat van liefde en genegenheid aan eene onwaardige verspild had.
Een jaar na den terugkeer van Rika in Indië, was zij reeds alle Europeesche gewoonten en denkbeelden vergeten en geheel vereenzelvigd met de Inlandsche levenswijze harer pleegmoeder, ook in haar volgend leven, dat zij in een mokkende ontevreden stemming zich beklaagde over haar lot en dat het haar speet, niet voor haar examen en daardoor voor haar onafhankelijkheid gewerkt te hebben. Zij weet dit dan aan de pressie door mevrouw Meijer op haar uitgeoefend, zonder ooit in zichzelve de oorzaak te zoeken, zonder te erkennen dat haar strijd om onafhankelijkheid was mislukt door eigen indolentie.
Het meest te beklagen was Marie, al week zij in aard en karakter niet veel af van de haar omringenden. Hare tegenwoordige levenswijze beantwoordde zoo weinig aan de idealen zich van het leven in Indië voorgesteld. Vergeleken met het heden was zelfs de zeereis een genotvolle tijd geweest, die door interessante momenten de eentonige sleur der dagen had veranderd in één emotievolle tijd. Marie kon met heimwee aan die reis terug denken, als ze die vergeleek met haar tegenwoordig leven. Wel was zij mama’s prinsesje en mocht dientengevolgde hare mooie witte handjes niet bederven aan al het gebak en de kruiden die mama en Rika dagelijks klaarmaakten, maar daar zij handwerkjes nooit had leeren maken, boeken moeilijk te krijgen waren, bezoeken bijna niet ontvangen werden, duurden de dagen haar eindeloos lang, nu haar ijdel en leeg hoofd, zich met geen dier talrijke zaken wist bezig te houden, waarmede Hollandsche meisjes soms zoo aangenaam haar talrijke ledige uren kunnen vullen.
Halve dagen lag zij op de divan in de achtergalerij, onophoudelijk knabbelend aan het door hare moeder voor den verkoop afgekeurde gebak en hare gedachten bezighoudende met het bouwen van luchtkasteelen, of zich overgevende aan treurige bespiegelingen omtrent de onvoordeelige omstandigheden, waarin het lot haar had geplaatst. De eerste spaarpenningen harer moeder werden op Marie’s dringend verzoek besteed aan het koopen van eene psyché. De aangenaamste uren voor Marie werden voor dien spiegel doorgebracht. Hij was haar oogentroost, haar eenige aanbidder, die nimmer jokte als hij toonde hoe mooi ze was, want werkelijk Marie zag er alleraardigst uit. Het langdurig verblijf in Holland, hadden haar tint en de kleur van haar blond haar veel goed gedaan. Wel was ze niet zoo blank, of had haar gelaat die snelle afwisseling van rood en wit, aan de Westersche blondinen zoo eigen, maar het matte bleek van haar tint, de donkere groote kringen onder de lichtblauwe oogen, gaven juist zulk eene interessante dilicate uitdrukking aan hare teedere kwijnende schoonheid, dat zij die voor geen blankheid of eenige blos der gezondheid had willen ruilen.
Helaas wat baatte het haar of zij ook tienmaal per dag voor den spiegel met ingenomenheid al de vooroordelen van haar persoontje opmerkte, nu er geen enkele aanbidder was, die haar zien of bewonderen kon.

[721:]

Het genoegelijkst uurtje smaakte Marie ’s ochtends, wanneer zij gekleed in een nette peignoir – zij was de eenige thuis die zich Europeesch kleedde – in een wipstoel in de voorgalerij zat en de verschillende bewonderende blikken opving, door de wandelende heeren, - er wordt nergens zooveel gewandeld ’s ochtend vroeg als te Buitenzorg, - op het aardigem gracieuse persoontje geworpen. Die bewondering werd altijd met een lieven glimlach en blik beloond en gaf wel aanleiding tot een kruisvuur van coquette en vurige oogentaak, doch met geen dier heeren raakte Marie ook maar iets meer van nabij bekend, daar niemand op het denkbeeld kwam een bezoek te brengen aan eene kwee-kweeverkoopster die in den kampong woonde.
Wel woonde in dezelfde kampong, of dicht bij, nog andere jongelui, die gaarne met Marie in kennis waren gekomen, maar voor deze Sinjos zonen van gepensionneerde kleinambtenaren of onderofficieren, trok Marie haar neusje op, ze bestonden niet voor haar.
O het was geen leven in huis op die manier en ze zou gekwijnd hebben van verdriet, wanneer een brief van Batavia niet eensklaps verandering gebracht had in die somberheid.

Wordt vervolgd.)

V.

De familie Meijer had de reis gedaan met een mijnheer en mevrouw Dankman, met wiens twintigjarigen dochter Johanna onze beide meisjes dadelijk op intiemen voet stonden. Johanna Dankman had beloofd hare vriendinnetjes eenigen tijd bij zich te vragen, zoodra papa zich voor goed te Batavia gevestigd had. De eerste tijd na aankomst zou de familie Dankman namelijk reizende doorbrengen, om de verschillende landerijen en fabrieken van den rijken planter te bezoeken. Mari had reeds maanden reikhalzend naar eene invitatie uitgezien, eindelijk was de brief gekomen en bevatte eene uitnoodiging voor de beide meisjes, om voor onbepaalden tijd bij de Dankmans te Batavia te komen logeren. Marie was uitgelaten van blijdschap en besloot dadelijk te gaan. Rika echter was er niet mede ingenomen en zag er zeer tegen op. Ze begreep dat de levenswijze in het groote huis te Batavia bij de geheel Hollandsche familie te veel zoude afsteken bij die in haar eigen huisje. Ze begreep dat de levenswijze in het groote huis te Batavia bij de geheel Hollandsche familie te veel zoude afsteken bij die in haar eigen huisje. Ze was étiquette en die stijve vormen reeds te veel ontwend, die zouden haar nu geneeren. Blijde was ze dus toen mevrouw

[792:]

Meijer verklaarde haar nu juist in deze drukke tijden niet te kunnen missen en er besloten werd, dat Marie alleen zoude gaan. Marie wilde niets liever; voor haar bestonded e redenen, die Rika deden besluiten thuis te blijven volstrekt niet. Zij voegde zich gaarne en gemakkelijk naar iets wat nieuw was en naar luxe zweemde, daarbij zou er, nu ze alleen ging, ook geen lastige controle worden uitgeoefend, ze had dan in alles vrij spel, wat haar goed te stade kwam bij haar voornemen om haar tijd goed te besteden.
Door smeekingen en geschenken werd de eerst wat onwillige Rika overgehaald Maries garderobe in orde te brengen. Deze wilde een aantal nieuw soirée- en baljaponnen hebben en mama was gul, toen ze zag hoe gelukkig haar bedorven kind onder al die voorbereidende maatregelen was, en met behulp der laatste modeplaten gelukte het Rika ook werkelijk een aantal élegante toiletjes te maken, die Marie allerliefst stonden, toen zij haren triomftocht te Batavia van uit het gastvrije huis van den heer Dankman begon.
Mevrouw Meijer had wel, nadat zij met tranen in de oogen Marie en hare reusachtige koffers naar het station had gebracht, nu en dan heimwee naar het kind op wiens minste wenken zij lette en dat zij geregeld bedierf, maar de weinige brieven uit Batavia waren zoo opgewonden over het genot dat hare dochter smaakte, dat ze zich geheel troostte in haar gemis. Dat er nimmer één woord van liefde of verlangen naar hare oude moeder in die brieven doorstraalde, merkte zij zelfs niet op.
Wat Rika betrof, zij genoot er van dat door het vertrek van Marie een kalmte in huis was gekomen, die door geen krakeel werd afgebroken. Marie en haar geheele doen en laten waren haar steeds een steen des aanstoots geweest en menigwerf gaf het minste verschil van meening tusschen de beide meisjes aanleiding tot hevige twisten, waar mama zich eindelijk in mengen moest, en waarvan het gevolg steeds was, dat er dagen en weken lang geboudeerd werd. Thans was er niets meer in huis wat Rikas ergernis opwekte, mevrouw had meer attenties voor haar dan vroeger, en het werd een prettig samenleven en werken.
De brieven van Batavia werken meestal een gevoel van afgunst bij Rika op. Waarom moest Marie zooveel pret maken, zulke prachtige cadeaux krjjgen van de gulle mevrouw Dankman en Rika den geheelen dag sloven? Ze beeldde zich zoo gaarne in eene martelares te zijn, een onderdrukt slachtoffer; die denkbeeldige grief was de onuitputtelijke bron van discours tusschen haar en hare weinige vertrouwelingen, gesprekken, waarin de wel driftige maar goedhartige mevrouw Meijer dikwijls zeer onrechtvaardig van allerlei kwellingen beticht werd. Eenige gegronde aanleiding voor zulke grieven van miskenning waren Rika dus eigenlijk niet onwelkom.
Marie was reeds drie maanden weg geweest en nog was er geen quaestie van terugkomen. Wel verlangde mevrouw naar hare terugkomst, maar zoowel Marie als Rika, ieder met het oog op haar eigen belang, noodzaakten haar, hare toestemming, als die gevraagd werd, tot een langer verblijf te geven.
Op zekeren middag zat Mevrouw, kort te voren met nennek van de passar teruggekeerd, op een luiaardstoel in de achtergalerij een pas ontvangen brief van Marie te lezen, terwijl Rika bezig was al de gekochte waren in den goedang te bergen en te sorteeren, toen laatstgenoemde verschrikt werd door een hevig gegil van hare pleegmoeder. IJLings kwam zij toeloopen, en zag mevrouw met heftige gebaren op en neder lopen, al uitroepende:
“Hastaga, terlaloe tocg, ieto bangsat, monjet dia!”
“Wat is er?” vroeg Rika onthutst en verwonderd over dezen driftsuitval, daar mevrouw een oogenblik te voen nog met zooveel gelukkige voldoening haar passargang beschreven had.

[793:]

“Lees den brief, hoe vindt ge zooiets, ha, ha, ha! Zoo’n monjet, zoo’n bangsat!” en mevrouw viel na een zenuwachtig lachen weer in haar onsamenhangende uitroepingen. Rika nam het verfrommelde stuk papier van den grond, streek het glad en las:
Lieve Mama, Eindelijk ben ik zoo gelukkig mama te kunnen mededeelen, dat ik geëngageerd ben. Ik moet bekennen dat ik met geen ander plan naar Batavia ging, dan om door te trouwen zoo spoedig mogelijk bevrijd te te zijn van dat akelige kleine nest van een huis en dat gemeene soort van leven thuis, dat wel goed genoeg schijnt voor u, mama, en Rika, maar niet voor mij die op iets anders gehoopt had.
O ja, ik heb nog niet gezegd, wie mijne aanstaande is, hij heet mijnheer Greenfield en is, schrik niet maatjelief, de chef van de groote Engelsche firma Brownlow en Co. O maatje, hij is zoo’n oude goede man, ik krijg bijna elken dag mooie cadeaux van hem.
Verleden week is mijn engagement publiek geworden, en toen kreeg ik een prachtig bloedkoralen stel, gisteren een mooie gouden armband en medaljon, en vandaag zond hij een bouquet rozen, met een horloge er in. O alles is even mooi en heerlijk, en over twee maanden ben ik een rijke mevrouw, denk dat toch eens! Ik vind het alleen vreeselijk naar, om, als ze vragen hoe oud mijn aanstaande is, te moeten zeggen dat hij meer dan dertig jaar ouder is dan ik. Johanna Dankman zeide mij, toen mijnheer Greenfield mij vroeg, dat ik hem maar niet moest nemen, want hij was al zoo oud. Mijnheer en mevrouw vonden het echter eene uitkomst voor zulk een arm meisje als ik ben, en ik hoorde natuurlijk niet naar die malle Johanna, van wien hare ouders niets willen weten. Ik zeide haar dan ook: “Je hebt mooi praten, je bent zelf rijk, en kunt dus trouwen met wien je wilt, ik moet echter rijk trouwen, want ik wil niet langer arm zijn, wat kan het mij schelen, dat Greenfield oud is en een Engelschman, die je bijna niet verstaan kan, als hij Hollandsch spreekt.” O dat is om te gieren. Wij zijn al veertien dagen geëngageerd, ik had het mama wel eerder geschreven, maar ik had geen tijd en ik wist natuurlijk dat mama het wel goed zou vinden. Ik moet mama ook nog wat vertellen, wat ik over mijne moeder met mijnheer Greenfield gesproken heb. Mama moet dan weten, dat hij er niets op tegen heeft dat ik arm ben, maar hij denkt dat ik eene echte Hollandsche ben, anders was hij nooit verliefd op mij geworden, zegt hij, want daar hij van heel goede familie is, en zijn huis heel deftig en geheel Europeesch is ingericht, kan hij al dat inlandsche niet uitstaan. Toen hij dat zoo telkens zeide, dorst ik natuurlijk niet te vertellen, hoe mama leefde te Buitenzorg en dat mama nogal bruin zag. Mijnheer Dankman meende ook dat het beter was, er niets van aan mijn aanstaande te zeggen, wanneer die zoo tegen al dat inlandsche was, dan zou hij in staat zijn mijn engagement er om te verbreken, en dat zou toch jammer zijn. Ik heb dan ook, in overeenstemming met mijnheer Dankman, gezegd dat ik eene wees ben. Mamalief u moet er niet boos om zijn, bedenk dat ik zulk een goed huwelijk doe, wat geeft nu zoo’n leugentje om bestwil. Daar de heer Greenfield toch bijna geen Hollandsch verstaat, zoo zal hij weinig begrijpen van al die omslachtige officieele stukken, die bij het huwelijk noodig zijn, en kan de toestemming der moeder er wel ongemerkt tusschen gesmokkeld worden, meent mijnheer Dankman, die ook zoo lief is, mij uit zijn huis te laten trouwen. Mijnheer Dankman heeft veel relaties met Brownlow en Co., en zegt dat ik zijne firma later bij mijn man miet zien te bevoordeelen. Zoo grappig dat zooo’n groot heer mijne protectie vraagt. De notaris zal alles wel met mama in order komen brengen, mama moet vooral niet hier komen, dat


vorige pagina | inhoud | vorige pagina